Pagina's

zondag 24 december 2017

3. ZARATHOESTRA EN DE MAGIËRS - 3.1. De Christus-profetie van Zarathoestra


Rudolf Steiner wees erop dat het mysterie van Golgotha allang voordien - in feite al sinds de dagen van Adam - systematisch is voorbereid. Met nadruk wees hij op een tijd waarin deze voorbereiding met name zichtbaar is. In zijn lezingen over "De zoektocht naar de nieuwe Isis, de goddelijke Sophia" sprak hij over Zarathoestra en deelde hij mee dat deze bij zijn leerlingen het idee had gewekt dat op een dag het Wereldwoord mens zou worden, en dat hij zelf bij de voorbereiding van dit evenement een leidende taak te vervullen zou hebben:

“Er bestaat een oude wijze om de hemelbol voor te stellen, die reeds door de Perzische Magiërs gebruikt werd. Ze keken omhoog naar de hemel, zagen in de dierenriem fysiek het sterrenbeeld dat men Maagd noemt, en ze zagen bovenzinnelijk in dit sterrenbeeld iets dat fysiek alleen in het sterrenbeeld Tweelingen op te merken is. Deze wijsheid is bewaard gebleven en leeft op zodanige wijze in de mensen voort, dat men de samenklank kan waarnemen tussen het sterrenbeeld Maagd en het in een rechte hoek daarmee, in vierkant aspect staande sterrenbeeld, dat van de Tweelingen. Op zodanige wijze werd op de plaats van het sterrenbeeld Maagd niet alleen de Maagd met halm en korenaar, maar ook die met het kind afgebeeld, die slechts representant van Tweelingen is, van de twee Jezuskinderen. In het bijzonder betrof dit een astrologische zienswijze in de Perzische periode.”[1]

Deze woorden van Rudolf Steiner zijn tot op de huidige dag duister gebleven. Van de kant van zijn volgelingen zijn de meest uiteenlopende interpretaties van die woorden gegeven, maar die voldoen geen van alle, omdat ze als instructie voor de Drie Wijzen nutteloos geweest zouden zijn. De Drie Wijzen zouden Jezus niet in Bethlehem gevonden hebben, wanneer deze zich naar de huidige interpretaties van de geciteerde woorden hadden moeten richten.

Zarathoestra moest zijn leerlingen zodanig instrueren, dat ze na duizenden jaren - zelfs als ze vóór hem gereïncarneerd zouden zijn - het tijdstip konden bepalen waarop hij, Zarathoestra, hun meester, geboren zou worden voor die beslissende incarnatie, waarin hij de taak zou hebben, samen met een tweede "individualiteit" of "essentie", "de "Tempel van God' te bouwen", d.w.z. het lichaam voor te bereiden, dat geschikt was om gedurende drie en een kwart jaar voor Christus als aards lichaam beschikbaar te zijn.

Joachim Schulz heeft geprobeerd de woorden van Rudolf Steiner zodanig te duiden, dat de zich voor de beslissende reïncarnatie gereed makende Zarathoestra uit de richting van het sterrenbeeld Tweelingen aanvankelijk de maansfeer zou naderen en dat deze richting tot het moment van de afdaling naar de aarde in het bijzonder voordelig was, dat wil zeggen, zolang hij "in de andere kosmische richting, tegen het sterrenbeeld Maagd in bewegend, de aarde nadert." Deze interpretatie is zeer interessant, maar was niet geschikt geweest om de Wijzen uit het Oosten als leidraad te dienen, omdat deze twee stappen van een belichaming zoekende individualiteit in de praktijk ieder jaar eenmaal kunnen worden uitgevoerd. 

De nadering vanuit het gebied van de Tweelingen naar de maan zou altijd mogelijk zijn. De laatste stap, met - of tegen - het zonlicht uit de Maagd zou in september van ieder jaar mogelijk zijn.

Even ongeschikt voor de vaststelling van een tijdstip dat pas na duizenden jaren plaats zal vinden, is ook de mening van een astroloog, dat de "geboorte uit de Maagd" niets anders zou betekenen dan dat rond middernacht bij de geboorte het sterrenbeeld van de Maagd aan de ascendant zou moeten staan. Deze interpretatie is ook nutteloos, omdat de gevraagde situatie zich jaarlijks rond de kersttijd voordoet, wanneer de Maagd aan de oostelijke hemel opstijgt. Een situatie die elk jaar op dezelfde manier terugkomt is niet geschikt om een duizenden jaren in de toekomst liggend tijdstip te bepalen. Overigens moet bij een Maagdgeboorte de Zon in Maagd staan en niet in Boogschutter.

Ongeschikt is ook de mening van Suso Vetter dat het bij de Ster van Bethlehem niet om een zichtbaar hemels gebeuren ging, maar uitsluitend om de bovennatuurlijke "ster" van Zarathoestra of Zoroaster. Ongetwijfeld bestaat deze bovennatuurlijke gouden ster, die alleen voor de bovenzinnelijke blik zichtbaar is. Maar deze in het bovenzinnelijke altijd waarneembare ster is niet geschikt om een tijdstip in ruimte en tijd vast te stellen. De bovenzinnelijke ster moet door een voor het oog zichtbare ster begeleid worden, omdat Mattheüs aan dit aan de hemel waarneembare teken belang hecht.

Zoroaster moest er ook rekening mee houden dat - op het bedoelde tijdstip - het bovennatuurlijke kenvermogen van de mens zo zeer verdrongen zou zijn door het zintuiglijke verstandsdenken dat zijn leerlingen reeds om die reden een zintuiglijk waarneembaar teken nodig hadden om hem te kunnen vinden.

Dit teken kennen we vandaag de dag. Mattheüs beschrijft het in het tweede hoofdstuk. Kepler heeft het in 1604 astronomisch berekend en, in zijn boekje "De Stella Nova", Praag 1606, in detail behandeld. Het laatste hoofdstuk gaat over de datum van de geboorte van Jezus Christus, in verband met de grote conjunctie in Vissen van zes jaar voor onze jaartelling. Drie jaar later sprak hij zich nogmaals over die vraag uit. In zijn essay "Antwoord op de actuele uiteenzetting van Röslin", Praag 1609, bestreed hij het geloof van de arts Helisaeus Röslin in een komeet, ten gunste van de grote conjunctie als de Ster van de Wijzen.
*

Omdat het - voor zover ik zien kan - tot nu toe niet mogelijk is geweest om de Zarathoestra-uitspraak van Rudolf Steiner over de Tweelingen en de Maagd plausibel te interpreteren, moet worden getracht, nu eens niet van die woorden zelf uit te gaan, maar van Zarathoestra. Laten we ons voorstellen wat Zarathoestra tot zijn leerlingen zeggen moest, opdat ze in de toekomst en met een veranderd bewustzijn zouden kunnen inzien "dat de tijd vervuld is".

Deze redenering komt vanzelfsprekend met geen enkele historische werkelijkheid overeen. Er wordt gewoonweg geprobeerd om vanuit het hedendaagse bewustzijn na te beleven hoe het op dat moment geweest zou kunnen zijn.

Tijdsbepalingen zijn alleen van toepassing op gebeurtenissen die fysiek in verschijning treden. De wereldklok die in staat is om dergelijke tijdstippen te fixeren is alleen in de fysieke wereld denkbaar. Daarom willen we die klok in het fysieke trachten te vinden.

Sinds mensenheugenis is bekend dat de omloop van de lente-equinox langs de ecliptica in de loop van 25920 jaar de uurwijzer van deze wereldklok is, en dat door de positie van de lente-equinox in de dierenriem naar de wereld-uren of cultuurperioden verwezen wordt. De periode van Zarathoestra was de Tweelingen-tijd. De lente-equinox stond toen in het begin van het sterrenbeeld Tweelingen. De mensheid moest na de Tweelingen-cultuur nog de Stier-cultuur en vervolgens de Ram-cultuur volbrengen voordat - bij de ingang van de lente-equinox in het sterrenbeeld Vissen - die kwart van het wereldjaar voorbij zou zijn die de Tweelingen-tijd van de Vissen-tijd scheidde. We volgen aldus niet de traditionele indeling van historische cultuurperioden, maar de migratie van de lente-equinox in de dierenriem.

Tegenwoordig is de migratie van dit lentepunt voor iedere middelbare scholier met basiskennis van de sferische driehoekmeting een zeer vertrouwd idee. Ten tijde van Zarathoestra was dat anders. Op dat moment voelde de mens zich van nature in de geestelijke wereld thuis. Geometrische concepten in de fysieke ruimte waren voor hem echter minder toegankelijk. Wat nu in de meetkundeles het onderwerp van ons denken vormt was een slechts voor de elite toegankelijke geheime mysteriekennis. Zarathoestra kon niet, zoals de huidige meetkundeleraar, op intellectuele wijze een beroep doen op de ruimtelijke verbeelding van zijn leerlingen. Hij moest voor zijn leerlingen de geometrische verhoudingen aan de hemeltent door oefening beleefbaar maken; zodat ze, in een tijd waarin het bovenzinnelijke beleven grotendeels door het intellectuele denken zou zijn verdrongen, aan de hemel het tijdstip zouden kunnen aflezen dat voor hem zo belangrijk was.

Zarathoestra zag zich geconfronteerd met de taak om ruimtelijke begrippen, die voor de toenmalige staat van bewustzijn nog vreemd waren, aan zijn leerlingen over te brengen op de wijze als van iemand die vandaag de dag jonge kinderen een vergelijkbaar idee bij zou moeten brengen. Het is moeilijk om deze verandering van bewustzijn goed te begrijpen en je voor te stellen dat deze ontwikkeling voortschrijdt. Wat duizenden jaren geleden alleen aan leerlingen van mysteriescholen werd onderwezen, is nu gemeengoed van de mensheid; wat vandaag geheime wetenschap is zal over millennia het algemeen bezit van de mensheid zijn. Het zou dus niet moeilijk moeten zijn om zich de omstandigheden voor te stellen, die Zarathoestra nodig had om zijn leerlingen iets te doen ervaren wat ze in hun denken, voelen en willen op konden nemen, wat hen in staat zou stellen om op een dag hemzelf, in zijn belangrijkste incarnatie, op een nog onbekende geboorteplaats terug te vinden.

Laten we ons in gedachten naar de periode van Zarathoestra verplaatsen. Gedurende vele jaren had Zarathoestra, de leider van de mensheid in de tweede na-atlantische cultuurperiode, met zijn leerlingen over de wereld en de menselijke ontwikkeling gesproken. Dezen wisten nu hoe de aarde zich tot dan toe ontwikkeld had, en wat de betekenis van hun eigen cultuurperiode was. Zarathoestra had hun ook een voorschouw over de tijden van de Stier- en de Ram-cultuur gegeven. Bovenal had hij zijn leerlingen over het centrale evenement van de Aarde-ontwikkeling onderwezen, omdat hij en zijn leerlingen aan dit evenement, ten tijde van de Vissen-periode, actief deel zouden moeten nemen. Het was hem er niet om te doen, zijn leerlingen alleen maar iets stichtelijks te vertellen, maar om hen op zeer serieuze wijze voor hun toekomstige rol te trainen en op een zodanige wijze te instrueren, dat zij het tijdstip waarop dit centrale evenement zou beginnen, aan de hemel af zouden kunnen lezen. Zijn leerlingen zouden dan op zoek dienen te gaan naar zijn toekomstige ouders, teneinde hen over de missie van hun zoon te informeren.
Zarathoestra wist dat hij in de periode tot dat tijdstip nog eenmaal samen met zijn leerlingen belichaamd zou zijn en gelegenheid zou hebben om datgene waarvoor hij nu de kiem wilde leggen met hem verder te oefenen.

De kans voor een "aanschouwelijke les" was nu bijzonder gunstig. Maandenlang besteeg hij - na de middernachtelijke instructie over de loop van de lente-equinox door de dierenriem en de intrede daarvan in het sterrenbeeld Tweelingen - met zijn leerlingen het vlakke terras van de tempel, die - op de wijze van de Keltische steencirkels - met een astronomisch observatorium was uitgebreid, waarin de punten van zonsopgang voor de verschillende seizoenen en windrichtingen waren vastgelegd.
Op de najaarsavond die we hier in gedachten willen meebeleven, besloot Zarathoestra tot zijn onderwijs in de berggrot - diep onder het altaar van de tempel gelegen - met de hymne aan de bovenzinnelijke zon, die zich op dat middernachtelijk uur - door de aarde bedekt maar geestelijk zichtbaar - in het sterrenbeeld Boogschutter bevond.
De zeven Rishi's kenden reeds de geheimen van de planeten. Zarathoestra was de eerste die de ware aard van de zon kende. Rudolf Steiner zei daarover: "De grondlegger van het tweede na-atlantische tijdperk, Zarathoestra, was ook een leerling van Manu. Maar er is een groot verschil tussen hem en de Rishi's. De laatsten wisten door inspiratie het geheim van de planeten, maar niet het geheim van de zon. Daarom spraken zij over Vishva-Karman, de kracht die buiten het weten van de Rishi's staat en die precies de zonnemacht, de latere Christusmacht  is. Juist daarmee wijdde Manu zijn geliefde leerling Zarathoestra in." [2]

Aan de tegenover de zon gelegen kant van de hemel vond in die tijd de eerste drievoudige grote conjunctie in Tweelingen plaats, de eerste sinds de tijd dat de lente-equinox in dat sterrenbeeld van de dierenriem binnen getreden was. In die nacht vond de middelste ontmoeting van beide planeten in het raam van de drievoudige grote conjunctie plaats. Deze aan de hemel fysiek zichtbare ontmoeting tussen Jupiter en Saturnus moest door de leerlingen geobserveerd worden, aangezien dit een exact evenbeeld was van die toekomstige fase van de grote conjunctie in Vissen die aan zijn leerlingen - de toekomstige Wijzen uit het Oosten - de geboorte van de Mattheüs-Jezus zou moeten aankondigen. De tijd van de wedergeboorte van hun leraar Zarathoestra zou gekomen zijn als dezelfde fase van de conjunctie, die nu rondom de lente-equinox in het sterrenbeeld Tweelingen waarneembaar was, de eerste keer - na aankomst van de lente-equinox in het sterrenbeeld Vissen - opnieuw in de directe omgeving van de lente-equinox waarneembaar was.

Zarathoestra beklom met zijn leerlingen de ziggurat. Op het terras van het observatorium liep hij naar de steen die het zuidelijke punt van het vrije plein markeerde. Zijn leerlingen volgden hem tot aan de halve cirkel van de grote zonnewijzer, waarop de uren-markeringen waren aangebracht. Tussen hen en hun meester stond de grote schaduwwerper, op het kruispunt van de lemniscaat waarop de zware staaf maand na maand verplaatst werd. In die nacht diende die niet als schaduwwerper. Hij moest het centrum markeren van de wereldklok die de groep leerlingen nu "euritmisch" trachtte uit te beelden.
Zarathoestra wees naar het oost-noordoosten, waar op dat moment het sterrenbeeld Maagd in opgang stond. Spica, de korenaar-ster, scheen rood door het waas van de atmosfeer. Zarathoestra strekte zijn hand in haar richting uit, en met de arm een boog over de zuidelijke horizon beschrijvend, zei hij - terwijl ook zijn leerlingen de armbeweging van hun meester door de dierenriem van oost door zuid naar west maakten  - de woorden "Maagd, Leeuw, Kreeft, Tweelingen, Stier, Ram, Vissen: zo staat de dierenriem om middernacht van de herfst-equinox in de linker positie. In het zuiden culmineren de Tweelingen, het sterrenbeeld van onze cultuurperiode. De middernachtzon uit het sterrenbeeld Boogschutter schittert aan de aarde voorbij in de richting van de Tweelingen."

Terwijl Zarathoestra zijn rechterarm in de richting van het zuiden hief, en met de linkerhand diep in de richting van het noorden wees en de woorden sprak: "Boogschutter Tweelingen, dit is de kosmische wereldrichting van onze cultuurperiode", vormden zijn leerlingen een rij in de meridiaanlijn van de grote zonnewijzer, en markeerden op die manier als een urenwijzer de hoofdrichting van hun eigen tijd, de Tweelingencultuur, die ze geroepen waren mede vorm te geven.
De aanblik van de zuidelijke hemel was overweldigend. Zarathoestra beschreef het als volgt: "Op de halve hoogte van de hemel schijnt de schitterende Sirius, Tishtria, mijn persoonlijke ster, die in het middendeel van onze cultuurperiode in de meridiaanlijn van de lente-equinox zal staan. Vandaag wordt dat punt verhoogd en overstraald door Jupiter en Saturnus, die in de kleinste sferimetrische afstand tot elkaar in conjunctie staan en die ons - als ware het een enkele ster - het volle zonlicht terugwerpen. Daar, waar de twee grote planeten nu staan, bevindt zich het lentepunt, dat ideële punt aan de hemel, waar de zintuiglijk noch bovenzintuiglijk waarneembare, maar idealiter aanwezige intersectie van de ecliptica met de hemelequator gezocht moet worden. Dit lentepunt wordt nu zintuiglijk zichtbaar gemaakt door de 'wijsheid stralende Jupiter' en de 'spiritueel-innige Saturnus', die samen als één grote ster schijnend en alle andere sterren overtreffend, de hemel beheersen.

Honderd jaar geleden is dit lentepunt vanuit het Oosten - afkomstig uit het sterrenbeeld Kreeft - in ons sterrenbeeld Tweelingen binnen getreden. Vandaag om middernacht - precies op dit moment - vindt de middelste ontmoeting van de drievoudige grote conjunctie plaats, precies in oppositie met de zon. Deze fase van de grote conjunctie is het hemelse teken dat, na het verstrijken van de Tweeling-, Stier- en Ram-cultuur, opnieuw voor het fysieke oog zal stralen om aan te geven dat de tijd van die wedergeboorte gekomen is, waarin ik de "Tempel Gods" zal hebben op te bouwen. De drievoudige conjunctie op het lentepunt - nadat dit in het sterrenbeeld Vissen is binnentreden - markeert het tijdstip van mijn wedergeboorte. In de fase van de middelste van de drie ontmoetingen - als de zon in Maagd in oppositie met het sterren-gebeuren staat - zal ik in de rol van mijn opgave als Christusdrager herboren worden in het land, dat gekozen zal zijn  om de "Tempel van God" te bouwen. Als dit teken aan de hemel staat, begeef je dan op weg. Jullie, die vóór mij wederom geboren zullen worden, zijn geroepen om mij te zoeken en mijn ouders te vertellen welke missie hun zoon te vervullen heeft. Binnen het uitverkoren volk zal alleen bekend zijn dat mijn wedergeboorte tweeënveertig generaties na hun stamvader zal komen. Dit volk moet zich richten op bloedverwantschap en het verstrekken van een passend lichaam, en zal daarom een maan-astronomie ontwikkelen. Maar wij dienen ons op de afdaling van de zonnegeest te concentreren, en te leren om voorbij de maan naar de sterren te kijken. Daarom zijn we hier bezig een zonne-astronomie te ontwikkelen en die later, wanneer we in de Stier- en Ram- tijdperken weer samen belichaamd zullen zijn, verder te ontwikkelen. Neem vandaag het beeld van het sterrengebeuren in jullie op dat in het sterrenbeeld Tweelingen plaatsvindt, en projecteer in gedachten dit beeld in het sterrenbeeld Vissen, dat nu net in het Westen ondergaat. Voel in je de periode tussen Tweelingen en Vissen. Drie cultuurperiodes liggen daar tussen, waarin de lente-equinox door Tweelingen en Stier en Ram naar Vissen beweegt. Als datgene wat vandaag in Tweelingen gebeurt, in Vissen zal plaatsvinden, dan zal de tijd vervuld zijn.

Vanuit de positie van de conjunctie in het sterrenbeeld Vissen zullen jullie weten in welk land je naar mij moet zoeken. De ster zal het jullie vertellen. Als jullie in de hoofdstad van dit land aankomt, doe dan navraag naar de plaats waar de Messias geboren moet worden. Zij zullen jullie de plaats vertellen. Daar zult gij Mij zoeken en vinden. Aan mijn aura zullen jullie me herkennen.
Op dit tijdstip willen we ons nu richten. Wat we nu in het sterrenbeeld Tweelingen zintuiglijk waarnemen, dat zal zich in die verre tijd, over een hemelkwadrant verschoven, in de nieuwe wereldrichting tonen, de richting die met onze huidige kosmische hoofdrichting een kruis vormt."

Zarathoestra strekte zijn armen naar het Oosten en het Westen uit, en terwijl hij vervolgens  sprak: "Tweelingen, Stier, Ram, Vissen", maakte zich iedere tweede leerling los uit de rij die in de noord-zuid richting stond, en liep met de klok mee, met de schaduwwerper als draaipunt, totdat de nieuwe wereldrichting - Oost-West, Maagd-Vissen, - bereikt werd, de richting die met de oude wereldrichting - Boogschutter-Tweelingen - een kruis vormde.
Aldus sprak Zarathoestra: "Vandaag schijnt de zon uit het sterrenbeeld Boogschutter en verlicht de grote conjunctie in Tweelingen. Na een kwart wereldjaar zal de zon vanuit het sterrenbeeld Maagd neerfonkelen op de grote conjunctie bij het lentepunt, wanneer dit in Vissen zal staan. De vis is het symbool van de Christus. Als datgene wat vandaag in de richting Boogschutter-Zon-Aarde-Jupiter-Saturnus-Tweelingen gebeurt opnieuw zal  gebeuren, als Maagd-Zon-Aarde-Jupiter-Saturnus en Vissen in een lijn staan, dan zal de tijd vervuld zijn."

"En nu", sprak Zarathoestra verder, "willen we ons ruimtelijk voorstellen, hoe in 25.920 jaar deze migratie van de lente-equinox door de dierenriem tot stand komt. In ieder tijdperk helt de wereld naar een ander sterrenbeeld over. In onze tijd neigt de Aarde zich richting Maagd. De aardas is (met de Noordpool) naar het sterrenbeeld Maagd gebogen. De kruispunten van de hemelse evenaar met de ecliptica zijn een kwadrant verschoven. De lente-equinox staat in Tweelingen. Over 2160 jaar - in het tijdperk van Stier - neigt de aarde naar het sterrenbeeld Leeuw. In de daaropvolgende periode van  Ram geldt de toeneiging van de aarde het sterrenbeeld Kreeft, en in de Vissentijd - na in totaal 6.500 jaar, wanneer de tijd vervuld is - zal ze in de richting Tweelingen neigen.
Voel nu deze neiging van de aarde, zoals die nu is en zoals die 6.480 jaar later, in het midden van de wereld-ontwikkeling, zal worden. Vandaag: neiging tot Maagd. In het midden van de wereldgang: neiging tot Tweelingen. De Maagd met de korenaar-ster Spica en de Tweelingen, het lentepunt-sterrenbeeld van ons huidige tijdperk, zijn kosmisch met het centrale gebeuren van de wereldontwikkeling verbonden. Uit de schoot van de Maagd wordt de ene van de Tweelingen geboren, die de twee Jezuskinderen representeren. Die ene  tweeling zal ik zelf zijn. Wanneer de aarde zich op een dag naar de Tweelingen zal toeneigen en dit teken van de grote conjunctie aan de hemel staat, ga dan op weg en zoek naar de gereïncarneerde Zarathoestra, jullie Meester.
Nu hebben we in onze mysterieviering dezelfde gebeurtenis vanuit twee verschillende invalshoeken bezien, eenmaal vanuit het gezichtspunt van het lentepunt; voordat de tijd vervuld zal zijn dient dit punt te migreren van het sterrenbeeld Tweelingen naar het sterrenbeeld Vissen. De andere keer hebben   we hetzelfde  beschreven, maar nu hebben we niet naar het lentepunt, maar naar het buigen van de aardas verwezen. Vandaag: neiging tot de Maagd; in de messiaanse tijd: de aarde neigt in de richting van het sterrenbeeld Tweelingen. Vandaag: reëel sterren-gebeuren in het sterrenbeeld Tweelingen, in de toekomst: de grote conjunctie in Vissen. Dit is, op twee manieren verteld, hetzelfde verhaal." [3]

*

We hebben ons nu proberen voor te stellen hoe Zarathoestra tot zijn leerlingen gesproken zou kunnen hebben. Misschien heeft hij, als samenvatting van het geheel, gezegd: "Laten we in onszelf voelen, hoe de aarde thans naar de Maagd overhelt, daarheen waaruit eens de zon zal schijnen als ik herboren zal worden, en voelen we datgene wat zich in de tussentijd moet voltrekken, voordat de aarde naar de Tweelingen zal overhellen. Het sterrenbeeld Tweelingen dient symbolisch reeds in onze tijd als hemelteken naar die twee Jezuskinderen te verwijzen, die eens de taak te vervullen hebben om samen de tempel van God te bouwen."

Zarathoestra leerde zijn leerlingen de goddelijke orde en harmonie van de macrokosmos en het belang daarvan voor de menselijke ontwikkeling en voor de mens als microkosmos.
We hebben iets uitvoeriger proberen mee te beleven hoe Zarathoestra zijn leerlingen zodanig kan hebben geïnstrueerd, dat ze het geometrische voorstellingsvermogen, dat de mensen van die tijd vreemd was, op voldoende wijze konden ontwikkelen om het belangrijke tijdstip van het midden van de aardetijd bijtijds te herkennen; en erbij te zijn als het erom ging, aan de Zarathoestra-Jezus die kwaliteiten over te dragen die worden gesymboliseerd door goud, wierook en mirre.

Uit deze schildering wordt inzichtelijk dat Rudolf Steiner - ook al bleef het bij een aanduiding - dezelfde macrokosmische gebeurtenis beschreef toen hij zijn toehoorders wilde vertellen dat reeds Zarathoestra zijn leerlingen op de menswording van Christus had gewezen, doordat hij de interactie van de twee sterrenbeelden Maagd en Tweelingen in verband bracht met de beide kinderlijke gestalten.
Ook al zouden deze uitwijdingen niet in staat zijn het raadsel van de woorden van Rudolf Steiner volledig op te lossen - want dat, wat zich als grote conjunctie van Zarathoestra's tijd reëel in Tweelingen voordeed, was een kwart van het wereldjaar later reëel in Vissen zichtbaar - hebben wij toch duidelijk gemaakt dat deze mededeling van Rudolf Steiner verwijst naar een fysiek zichtbaar hemels gebeuren dat met de ogen in de dierenriem te zien was: de Perzische magiërs keken omhoog naar de hemel en zagen in de dierenriem dezelfde gebeurtenis die, een kwart wereldjaar later, de Wijzen uit het Oosten daar zagen toen de grote conjunctie zich in Vissen afspeelde.

Bij een andere gelegenheid en met andere woorden heeft Rudolf Steiner erop gewezen dat Zarathoestra ook in de tijd tussen de kanteling van de aardse noordpool naar Maagd en naar Tweelingen gereïncarneerd geweest is. Hij moet die gelegenheid benut hebben om met zijn leerlingen grote conjuncties te observeren en hun blik te scherpen, zodat zij in staat zouden zijn op de gegeven tijd hun taak te herkennen. Gelegenheid om te oefenen was er in de tussentijd steeds wanneer er grote conjuncties plaatsvonden.

In de tijd van Gilgamesj, de Sumerische koning van Uruk, vond een dergelijke conjunctie in het sterrenbeeld Vissen plaats, op exact dezelfde plek aan de hemel waar, 2621 jaar later, die van het jaar 7 v. Chr. de geboorte van de Mattheüs-Jezus zou aankondigen. De tijd was weliswaar toen nog niet vervuld, want de lente-equinox lag pas in het sterrenbeeld Stier. Ook ten tijde van de Babylonische ballingschap van de Joden zijn grote conjuncties waargenomen. Zarathoestra was toen in Babylon gereïncarneerd als "Gouden Ster": Zarathas, Nazarathos of Zoroaster. In die tijd verbleef Pythagoras bij Zoroaster om zich, samen met zijn meester, nogmaals op zijn taak als Wijze uit het Oosten voor te bereiden. Rudolf Steiner beschrijft zo'n voorbereidingsfase van de "Drie Koningen":

"Zarathoestra was teruggekeerd als Nazarathos of Zarathas en stichtte een school waar hij de tekenen onderwees die aan de hemel dienden te gebeuren wanneer de Christus naar de aarde zou komen. Uit deze school kwamen de Drie Wijzen uit het Oosten voort." [4]

Wij hoeven hier en nu niet de bij deze gebeurtenissen behorende grote conjuncties tot op het jaar, de dag en het exacte sterrenbeeld te berekenen. Dat is iets voor astronomen. Nauwkeurige astronomische gegevens zouden geschikt zijn om de historicus op het spoor van dergelijke gebeurtenissen te zetten. 

Ons gaat het er in dit verband alleen maar om, de Wijzen uit het Oosten, zoals ze ons door Mattheüs beschreven worden, serieus te nemen, en - zoals Kepler - de juiste astronomische voorstellingen met deze passage uit het evangelie te verbinden.

Wat Zarathoestra zijn leerlingen in het zevende millennium v. Chr. verteld heeft, duidt Rudolf Steiner slechts met een paar woorden aan. Alles wat we ons uitvoeriger hebben trachten voor te stellen, is toch niet meer dan een aanduiding voor wat er werkelijk gebeurd is. Zarathoestra leerde zijn leerlingen niet alleen de betekenis en het belang van de grote conjunctie als de minutenwijzer van de wereldklok, welks uren door de loop van de lente-equinox worden aangegeven, maar ook de hele wiskundige kant van het vooruit berekenen van de wereldtijd.

Het was een belangrijk onderdeel van de oude mysteriën, te leren deze lopende wereldklok te lezen. Dat maakte het nodig om iedere 72 jaar de precessie van de equinox met één booggraad door een feestelijke mysterie-ceremonie in het bewustzijn te tillen. Elke leerling had zodoende de kans om eenmaal in zijn leven de precessie van de equinox mee te vieren. Zo was het ook zeker dat de overgang van de lente-equinox in een nieuw sterrenbeeld niet onopgemerkt bleef. Met speciale ceremonies werd de eerste drievoudige conjunctie van Saturnus en Jupiter in de nieuwe constellatie gevierd, aangezien ook de aarde aan de vorming van een drievoudige conjunctie bijdraagt. Zij staat, vanuit de Zon gezien, ook in conjunctie met de twee buitenplaneten. Vanuit de Aarde gezien is de zon op dit moment in oppositie met de grote conjunctie. Een zodanig tijdstip - het officiële begin van de Tweelingen cultuur en haar betrekking tot de Vissen cultuur - hebben we in dit hoofdstuk trachten mee te beleven.

Met het verdwijnen van de oude mysteriën is ook het lezen van de wereldklok verloren gegaan. Men heeft de precessie van de equinox niet meer kunnen herkennen en daarom is die blijven staan op de plaats waar die als laatste nog herkend werd: in het sterrenbeeld Ram. Voor de astrologie staat de wereldklok vanaf die tijd stil. Ten einde een toekomstige astrosofie voor te bereiden heeft Rudolf Steiner met zijn "sterrenkalender" deze wereldklok opnieuw in beweging gezet. Zijn dierenriem begint niet meer met het "teken" Ram, maar met het sterrenbeeld Vissen.

Wie de dierenriem vandaag de dag nog steeds met het teken Ram laat beginnen, heeft nog nooit naar de hemel gekeken. Elisabeth Vreede zegt het op deze manier:
"Wie de Ram nog steeds als het beginpunt van de dierenriem aanduidt, ontkent in feite de Christusimpuls en tegelijkertijd de spirituele kant van de nachtelijke hemel; de ware spiritualiteit die uitgaat van Vissen en die heel anders is als die welke vroeger van Ram, en nog vroeger van Stier uitging."[5]

Helaas heeft de 'kerstening van de sterrenkunde' in de hier geschetste zin na Elisabeth Vreede niet doorgezet. Feitelijk was het Elisabeth Vreede zelf die, toen na de dood van Rudolf Steiner de oude astrologen en kabbalisten het haar lastig maakten, hen tegemoet kwam door de door Rudolf Steiner uit de antroposofische astronomie verbannen "sterrentekens" opnieuw in de "sterrenkalender" op te nemen. Om van de oude, uit het Arabisme stammende astrologie afscheid te nemen in de richting van een nieuwe, verchristelijkte astrosofie, beschouwde Rudolf Steiner de doorgang door het nulpunt als onmisbaar. Doorslaggevend voor het nieuwe begin zouden niet de oude astrologische geschriften, maar alleen de aan de hemel waargenomen verschijnselen moeten zijn. Ook hier zou Goetheanisme terug moeten keren.

Men dient dus van de waargenomen verschijnselen uit te gaan. Rudolf Steiner heeft zijn astronomen opdracht gegeven, de intrede van de zon in een sterrenbeeld van de dierenriem naar het echte astronomische verschijnsel, en niet volgens de toentertijd gebruikelijke tekens vast te leggen.

Op grond van de daadwerkelijke intrede van de lente-equinox in een sterrenbeeld dienen tevens de cultuurperiodes opnieuw berekend te worden. De uit 747 v. Chr. stammende, historisch overgeleverde indeling van de cultuurperioden is in een mysterieloze tijd op de dode, stilstaande wereldklok geprojecteerd. Volgens deze oude manier van berekenen begint een nieuw cultuurtijdperk met de ingang van de lente-equinox in het naamgevende sterrenteken. Rudolf Steiner verlangde nu dat toekomstige intredens van de lente-equinox in een sterrenbeeld aan die periode zijn naam zou geven. 

De astronomen hadden nu een nieuwe indeling van de cultuurperioden moeten berekenen waarin het daadwerkelijk intreden van de lente-equinox in het bij die cultuurperiode horende sterrenbeeld maatgevend zou zijn geweest. Dat hebben ze echter niet gedaan.
In engere zin hebben ze zich er wel mee bezig gehouden, maar niet om deze christelijke indeling van de cultuurperioden te introduceren, maar om de oude astrologische indeling van cultuurperioden opnieuw te bevestigen. In haar "Astronomischen Rundschreiben" (Astronomische rondbrief)" verklaart Vreede:

"Hier moet in verband met de betekenis van het lentepunt voor de geschiedenis ook op een omstandigheid gewezen worden die anders gemakkelijk tot misverstanden kan leiden. Astronomisch gesproken beginnen de verschillende cultuurperioden niet aan het begin, maar in het midden van het sterrenbeeld waarmee ze vervolgens worden geïdentificeerd."

Ze had echter moeten zeggen dat de huidige historisch overgeleverde indeling van de cultuurperioden, die nu overwonnen dient te worden, niet begint bij de intrede van de lente-equinox in het respectievelijke sterrenbeeld, maar op een tijdstip waarop, niet alleen astronomisch gesproken, maar ook zeer reëel reeds de helft van het tijdperk voorbij is. Dit wilde Rudolf Steiner gecorrigeerd hebben, omdat deze overgeleverde indeling geen rekening houdt met de Christus-impuls en evenmin met het spirituele van de sterrenhemel, de echte spiritualiteit die bijvoorbeeld van Vissen uitgaat en die heel anders is dan die welke eerder van Ram en nog eerder van Stier is uitgegaan. Onze vijfde cultuurperiode van de bewustzijnsziel begint astronomisch correct bij de overgang van de lente-equinox van het sterrenbeeld Ram in het sterrenbeeld Vissen, wat historisch in de tijd van Christus reeds het geval was, en eindigt met de feitelijke overgang van de lente-equinox in het sterrenbeeld Waterman, ergens rond het jaar 2500 n. Chr.

De eerste drievoudige grote conjunctie in Vissen vond honderd jaar na de intrede van de lente-equinox in het sterrenbeeld Vissen plaats, in het jaar 7 v. Chr. Op dat punt begint de christelijke periode van de Vissen-cultuur voor het verwerven van de bewustzijnsziel, van de "Christus in ons." Zarathoestra werd toen als de Salomonische Jezus in Bethlehem wedergeboren. De drie Wijzen uit het Oosten hebben de sterrenklok opnieuw "gelijk gezet". Vanaf dit tijdstip zijn de grote conjuncties die elke 854 jaar in het sterrenbeeld Vissen plaatsvinden, van bijzonder belang. Het volgende ijkpunt is gebaseerd op de intrede van de lente-equinox in het sterrenbeeld Waterman. Dit zal reeds in het midden van het derde millennium, en zeker niet pas duizend jaar later het geval zijn. Vanaf dat moment zullen de grote conjuncties in het sterrenbeeld Waterman een 854-jaar-ritme tonen, en daarmee de aard van het Aquariustijdperk vorm geven. De Waterman-cultuur zal de vrijwillig christelijk strevende mensen de mogelijkheid verlenen - zoals de Waterman in het water - zich in de etherische wereld een thuis te verwerven. De mens wordt in staat om het eerste lid van zijn hogere drie-eenheid, het Geest-Zelf in zich op te nemen en een "zoon des mensen" te worden. Laten we ervoor waken dat we op dit pad van ontwikkeling niet een halve cultuurperiode achter blijven!

Elisabeth Vreede neemt echter de oude indeling van de cultuurperioden, waarbij de ontwikkeling een half sterrenbeeld achterblijft, als een onveranderlijk gegeven en spreekt van "overgangsperioden, waarbij de zon in het vroege voorjaar weliswaar al in het nieuwe sterrenbeeld staat, maar zij de krachten daarvan nog niet volledig daaruit betrekken kan." Ter rechtvaardiging van haar eigen achterstand, die ze zelf eerder als een verloochening van de Christus-impuls heeft ondervonden, voert ze nu de "wet van de traagheid" in. Ze zegt: "Men denke vanuit dit gezichtspunt aan de ondergang van de Romeinse cultuur; met de gebeurtenis van Golgotha heeft die cultuur eigenlijk haar einde gevonden. Maar door de wet van de traagheid - waar zelfs het kosmische Al aan voldoet - verlopen de dingen op aarde nog lange tijd in de oude sleur, ook al ze innerlijk reeds doorbroken zijn."

Op de menselijke traagheid, die natuurlijk zeker niet onderschat moet worden, komt het echter niet aan. Christus wist dat Hij met zijn daad de Vissen-cultuurperiode opende, en Rudolf Steiner wilde dat dit kosmisch feit in een vernieuwde indeling van de cultuurperioden tot uitdrukking zou komen; maar zijn astronomen hebben hem niet begrepen.

Vreede vervolgt: "De gehele middeleeuwen, tot aan het begin van de vijftiende eeuw, moet tot de Grieks-Latijnse cultuurperiode gerekend worden, want ondanks de verspreiding van het Christendom had het Romeinse intellectuele leven in deze periode nog steeds de overhand."

Helaas, moet men zeggen, wanneer men niet de behoefte heeft, de inertie van de mens tot kosmische wet te verheffen.

Daar kan men tegen in brengen dat Rudolf Steiner zelf ook de traditionele oude indeling in cultuurperioden gebruikt heeft. Ja, zolang zijn astronomen de door hem gewenste nieuwe en aan de realiteit aangepaste tijdsindeling nog niet berekend hadden, had hij geen keus. Hij bediende zich van de officiële chronologie, hoewel hij opriep tot een tijdrekening die de jaren telt vanaf de "Ik-geboorte". Af en toe verstrekt hij echter ook gegevens over de tijd van vroegere en latere tijdperken, waaruit blijkt dat hij met de feitelijke positie van de lente-equinox rekent. Dit leidt dan ook tot "verwarring" over het begin van de cultuurperioden, omdat door Suso Vetter het verschil tussen oude en nieuwe indeling niet alleen niet gemaakt wordt, maar ook met voorbedachten rade uit het bewustzijn van de trage mensen wordt gewist. Suso Vetter spreekt in "Das Goetheanum"[6]uitsluitend met betrekking tot de oude astrologische verdeling van de cultuurperiodes. Wat Rudolf Steiner wilde overwinnen werd aldaar tot norm verheven. In zijn visie heeft de astronomische afdeling echter niet gefaald, door aan de oproep van Rudolf Steiner niet te voldoen. Integendeel, Rudolf Steiner is de oorzaak: "Hij bezat op dat moment waarschijnlijk niet de astronomische vaardigheid om de exacte loop van de equinox te berekenen." 

Suso Vetter schrijft: "We hebben keer op keer gezien dat er onduidelijkheden ontstaan over het verloop van de equinox en zijn relatie tot het begin van de bijbehorende cultuurperioden. Rudolf Steiner spreekt daarover in Voor de poorten van de theosofie, GA 95; Theosofie van de Rozenkruisers, GA 99; Egyptische mythen en mysteriën, GA 106; Spirituele hiërarchieën, GA 110; en specificeert ook de tijdstippen. Hij bezat op dat moment waarschijnlijk niet de astronomische kennis om de exacte loop van de equinox te berekenen. Pas na zijn dood beschrijft Elizabeth Vreede, in hoofdstuk 11 van haar nieuwsbrief Antroposofie en astrologie, de exacte feiten. Ook Joachim Schultz heeft daar, in Ritmes en sterren, uitvoerig over geschreven. De intrede van de lente-equinox in een nieuw sterrenbeeld komt niet overeen met het begin van een nieuwe cultuurperiode. Toch kan men bijvoorbeeld spreken van de Grieks-Romeinse periode als een Ram-tijdperk."

Dat men echter niet over een Ram-tijdperk spreken kan wanneer men overwonnen omstandigheden op een latere tijd overdraagt, daarvan kan Rudolf Steiner getuigen. Er is niet alleen 'verwarring' ontstaan, men komt zelfs in een doolhof terecht wanneer men geen onderscheid maakt over het standpunt van waaruit Rudolf Steiner spreekt. Hij wilde de oude astrologie achter zich laten. De Astronomische Sectie [van het Goetheanum] heeft de oude astrologie echter opnieuw gangbaar gemaakt door de term "sterrenteken" opnieuw binnen te smokkelen; en probeert nu zelfs de Ram-tijd tot in het midden van de Vissen-tijd te laten voortduren. Wat er aan de hand is, verklaart Rudolf Steiner in de zevende voordracht, op 7 september 1910 in Bern, over het Evangelie van Matteüs:[7]

"Want men dient te bedenken dat het inderdaad waar is dat de mens zich naar de wereld kan richten, maar dat het ook waar is dat de wereld zich niet naar de mensen richt. Als de mens met vooroordelen slechts in één richting blijft gaan en dit standpunt volhoudt, dan zal het gebeuren dat de wereld intussen voorwaarts beweegt, maar dat de mens in de evolutie achterblijft. Wanneer de mens bijvoorbeeld, om met de beelden van het sterrenschrift te spreken, om zo te zeggen alleen maar in de richting van Ram wil bewegen en gelooft dat hij in het sterrenbeeld Ram staat; en de wereld hem nu, als gevolg van haar voortgang, voor ogen voert wat in het sterrenbeeld Vissen is, dan beschouwt hij datgene wat uit Vissen komt, symbolisch in de sterrentaal gesproken, als een Ram-ervaring. Zo ontstaat dan de verwarring, en de mens bevindt zich dan feitelijk in een doolhof."

Ik geloof weliswaar niet dat deze mededeling enig nut zal hebben, want als hij begrepen zou worden, dan zou men gedwongen worden tot heroriëntatie; en dit zou de menselijke vrijheid, hoewel die vaak slechts een narrenvrijheid is, toch te zeer inperken. Rudolf Steiner wilde de dierenriemtekens van de astrologen achter zich laten, omdat deze "tekens" geen realiteiten zijn. Ze bestaan alleen in de hoofden van de astrologen. Waar vandaag de dag in het sterrenschrift het teken Ram vermoed wordt, staat in werkelijkheid het sterrenbeeld Vissen; en dat maakt een klein, maar misschien ook wel een groot verschil. Vervangt u, bij het schrijven van een brief, elke letter met de naburige in het alfabet, bijvoorbeeld door de voorafgaande letters: Yn kdydm cd mhdtvd bgqnmnknfdm gds rsdqqdmrbgqhes, luidt in dat geval het resultaat.

De Astronomische Sectie beleeft momenteel een renaissance van de middeleeuwse astrologie en een mysterie-vrije "nieuwe evangeliën-chronologie."

Wolfram von Eschenbach en zijn zegsman Kyot waren bijvoorbeeld niet zonder mysteriën. Voor die twee stond de lente-equinox al sinds het mysterie van Golgotha in het sterrenbeeld Vissen. Daarom stemmen hun astronomische gegevens met de werkelijkheid overeen. Ze lezen het sterrenschrift zoals Zarathoestra het reeds gelezen heeft. Naar dit schrift richten zich ook de leerlingen van Zarathoestra in hun verschillende aardse levens. Ze maakten lange reizen naar de plaatsen waar deze geheime kennis werd doorgegeven, wanneer ze in een zekere cultuurperiode op een plaats op aarde geboren werden waar men van deze geheime leer niets afwist.

De Griek Pythagoras reisde in de zesde eeuw naar de Egyptenaren en de Chaldeeën, en keerde met zijn kennis naar Griekenland terug. Pas nadat hij daar zijn school opgericht had, en deze zodanig uigebreid had dat ze ook zonder hem zou bloeien, ging hij naar het weinig ontwikkelde land in Zuid-Italië en richtte in Croton een nieuwe school op, die in heel Europa een uitstralingspunt van Griekse mysteriekennis werd.

In een volgend aardeleven is Pythagoras - deze kennis hebben we te danken aan het Karma-onderzoek van Rudolf Steiner - weer op de centrale plaats van de toenmalige gebeurtenissen in de wereld, in het midden van de oude wereld, waar hij als een van de Wijzen uit het Oosten die taak te vervullen had, waarop hij sinds de tijd van Zarathoestra reeds was voorbereid.

Meer recent heeft Johannes Kepler zich intensiever dan wie ook met Pythagoras bezig gehouden, en hem als een voorloper van zijn eigen natuurwetenschappelijk onderzoek erkend. Wie het werk van Kepler kent, krijgt de indruk dat deze geestverwantschap niet ongegrond is, en het spijt hem als de mensen van zijn tijd de samenhang van de grote conjunctie van het jaar 7 v. Chr. met de wedergeboorte van Zarathoestra niet als waarheid willen aanvaarden, hoewel ze nooit geprobeerd hebben om de astronomische interpretatie van de geschiedenis van de Drie Koningen nuchter te overwegen.

Onze "reconstructie" van resultaten uit de tijd van Zarathoestra moet als doel hebben deze samenhang tussen de Christus-profetie van Zarathoestra met het tweede hoofdstuk van het evangelie van Mattheüs en de astronomische berekening van de geboortetijd van het Salomonische Jezuskind op zijn minst aannemelijk te maken. Te betreuren valt dat vandaag de dag, en wel op niet-astronomische gronden, beweerd wordt dat Kepler met zijn grote conjunctie in het jaar 7 v.Chr. geen gelijk heeft, aangezien men deze in het jaar nul zou willen hebben. Ook betreur ik het zeer, wanneer men de oplossing die Rudolf Steiner geeft voor een van de grootste raadsels van het Evangelie-onderzoek weer ongedaan maakt.

Het volgende experiment wordt voorgesteld: dat men, met de voorstelling dat de twee geboortes in de tijd niet ver uit elkaar liggen, de evangeliën van Mattheüs en Lucas leest. Vervolgens leest men de evangeliën opnieuw, maar nu met de voorstelling dat de geboorte van de Mattheüs-Jezus rond Sint-Michaëlsdag van het jaar 7 v. Chr., en de geboorte van de Lukas-Jezus rond Kerst van het jaar 2 v. Chr. plaatsvonden. Bij deze lezing doet men moeite om duidelijk onderscheid te maken. Niet eenvoudig "Jezus" te lezen als er over een Jezus geschreven wordt, en niet alleen "Maria" of "Josef" te denken wanneer deze namen voorkomen, maar telkens zeer duidelijk te onderscheiden van welke individualiteit sprake is en binnen welk tijdsbestek zich de scène afspeelt. Vervolgens dient men objectief te beoordelen wat meer inzicht verschaft.

Zo wordt men tevens op de studie van documenten over historische gebeurtenissen voorbereid. Dan herkent men of een historicus zelf steeds dit onderscheid maakt, en of hij van gebeurtenissen spreekt die de Salomonische of de Nathanische Jezus betreffen. Men loopt dan ook niet, bij het navertellen van resultaten van een onderzoeker die correct spreekt, het risico deze onjuist aan te vullen. Als die bijvoorbeeld duidelijk de geboorte van de Mattheüs-Jezus bedoelt als hij het over de zonnestand heeft, en alleen zegt dat in de tijd van de geboorte de zon vanuit het sterrenbeeld Maagd stond te flonkeren, dat men dan niet zijn eigen "kennis" mag doen gelden door er, als afronding van zijn aantekeningen, nog even "Dus, op 24-25 december" aan toe te voegen. Maar als een onderzoeker die de ware feiten kent deze datum van 24-25 december toevoegt, dan weet men ook dat hij daarmee iets probeert te verbergen voor degenen die alleen met deze datum tevreden gesteld kunnen worden. Maar de anderen - zij die inzien dat met de zon in Maagd op een geboorte rond Sint-Michaëlsdag gedoeld wordt - weten nu dat er iets voor de profanen verborgen moest worden. Als de zon in Maagd stond, dan ging het zeker niet over de geboorte van de Lucas-Jezus, want Lucas spreekt nooit over sterrenbeelden. Wie over sterrenbeelden vertelt, spreekt duidelijk over de wedergeboren Zarathoestra, en wie het over diens geboorte heeft, spreekt niet over 24-25 december, maar over het tijdstip waarop de zon "in de schoot van de Maagd" staat: over de Sint-Michaëls-tijd.

Het grote keerpunt in het onderzoek naar het leven van Jezus vond plaats in 1909, toen Rudolf Steiner de ontdekking deed dat er in Bethlehem twee Jezus-jongens geboren werden. Deze twee "personen" werden voordien steeds door elkaar gehaald, omdat zij de gezamenlijke taak hadden om het "lichaam van de Heer voor te bereiden." Toen de Nathanische Jezus twaalf jaar oud was - op het Pascha van het jaar 12 n. Chr. was hij 12 jaar oud - vond het voor het eerst door Rudolf Steiner geschilderde gebeuren plaats, dat men steeds als het verhaal van de twaalfjarige Jezus in de tempel aangeduid heeft. Pas vanaf dit tijdstip leefde er slechts een Jezus. Rudolf Steiner heeft deze buitengewoon gelaagde gebeurtenis bovenzinnelijk verkend en in voordrachten zijn toehoorders er zoveel over verteld als voor het begrip van het gebeuren nodig was. Wellicht heeft hij nu eens deze kant, dan weer die kant benadrukt. Het is onze taak om het eerder ingenomen standpunt niet te verabsoluteren en dus niet te beweren dat de Ster van de Wijzen niet de, door Kepler voor deze Ster aangeziene, grote conjunctie geweest kan zijn om de reden dat Rudolf Steiner gezegd zou hebben dat de Ster van de Wijzen van bovenzinnelijke aard was. Een dergelijke uitspraak steunt slechts op de helft van de waarheid. Zoroaster was zowel van zinnelijke als van bovenzinnelijke aard en Rudolf Steiner spande zich in om het bovenzinnelijke in het zinnelijke zichtbaar te maken.

Juist om die reden was Zarathoestra ook in zijn reïncarnaties erop bedacht om zijn leerlingen astronomie en astrosofie te leren. Waarschijnlijk benutte hij daartoe ook de grote conjunctie van het jaar 542, toen hij als Zoroaster of Nazarathos in Babylon werkzaam was. In die tijd moet hij de toekomstige Wijzen uit het Oosten nog eenmaal om zich heen verzameld hebben. Rudolf Steiner zegt daarover: "Zarathoestra was als Nazarathos weergekeerd en stichtte een school waarin hij de tekenen leerde die aan de hemel dienden plaats te vinden, wanneer de Christus naar de aarde zou komen. Uit deze school kwamen de drie Wijzen uit het Oosten voort."[8]

Middeleeuwse kunstenaars kenden nog het zinnelijk-bovenzinnelijk karakter van de Christus-profetie van Zarathustra en stelden de ster van Bethlehem daarmee overeenkomstig voor. In de kathedraal van Autun wekt de engel de slapende Drie Koningen en wijst op de zichtbare gebeurtenis aan de hemel (afb. 2).


Afb. 2: Een engel wekt de Drie Koningen en wijst ze op de Ster (Autun)

De tekenen die aan de hemel dienden plaats te vinden wanneer de Christus naar de aarde zou komen, waren destijds voor iedereen zichtbaar. Wat deze zichtbare tekens echter te beduiden hadden, dat wisten alleen de mensen die bovenzinnelijk konden zien, of op zijn minst over de esoterische betekenis van de uiterlijke tekenen geïnformeerd waren. Noch alleen de zinnelijke, noch alleen de bovenzinnelijke kennis waren nodig; maar het zinnelijk-bovenzinnelijk begrip van de tekens aan de hemel.

In de twaalfde eeuw wist men niet meer wat in de zesde eeuw nog bekend was geweest: dat de zichtbare ster aan de hemel een dubbele ster was. In de Basilica di San Apollinare Nuovo in Ravenna volgen de Drie Koningen een acht-puntige ster waarbinnen nog een tweede ster schittert (afb. 3).



Afb. 3: De "Ster" was een dubbelster (Ravenna)

Deze vroege uitbeelding uit de zesde eeuw geeft precies de situatie weer, die kenners van planetaire bewegingen uit het tweede hoofdstuk van het evangelie van Mattheüs opmaken.

Dus niet alleen een bovenzinnelijke ster, maar ook een fysiek zichtbaar teken aan de hemel. Pythagoras moest, als toekomstige Wijze van het Oosten, in deze school geleerd hebben, de tekenen aan de hemel te herkennen, opdat ze voor hem in het volgende leven bekend zouden zijn. Aangezien zijn terugkeer naar Griekenland pas in 532 plaatsvond, kan hij in totaal tien jaar op deze school van Nazarathos onderricht zijn geweest. Deze school heeft historisch aantoonbaar tot na het begin van onze jaartelling bestaan, toen de gereïncarneerde Pythagoras opnieuw leerling van deze school was, en bovendien tot in de negende eeuw, waarin Flegetanis de Chaldeeuwse astronomie van de leerlingen van Zoroaster aan de hofschool van Bagdad onderwees, en naar de grote conjunctie van het Jaar 848 n. Chr. als de komende Graal-tijd in het Westen verwees.

Via Arabel-Giburc werd - wederom, net als Pythagoras in het teken van de Zarathoestra-ster - Wolfram's Kyot-Willehalm een leerling van deze astronomische traditie van Nazarathos, en werd hij tegelijk de christelijke hervormer daarvan.

De grote conjunctie van 542 v.Chr. was tegelijk de laatste kans, bij wijze van spreken het eindexamen, voor de conjunctie van het jaar 7 v.Chr., toen de heilige Drie Koningen goud, wierook en mirre dienden mee te brengen.

Hoe betrouwbaar de gegevens van Wolfraam over planetaire constellaties zijn en hoe precies hij met zijn verwijzing naar Flegetanis de feitelijke historische stand van de Chaldeeuwse astronomie karakteriseert, heeft de Engelse wiskundige en astronoom Robert Powell in zijn "Mercury Star Journal" beschreven. Zijn specialiteit is de geschiedenis van de dierenriem. Hij heeft ontdekt dat de Bagdadse astronoom Masha'allah zich vooral met de Saturnus-Jupiter conjuncties van de negende eeuw bezig hield, en dat zijn onderzoek en berekeningen volledig de gegevens van Wolfraam bevestigen. Men raakt de draad van het verhaal niet kwijt wanneer men Wolframs informatie serieus neemt, maar komt juist tot zeer reële, historisch overgeleverde resultaten. Robert Powell heeft ook ontdekt wie Kankor was, die Wolfram in de P. 643,17 - naast Thebit - als wetenschapper noemt.

In dit opstel wordt ook stilgestaan bij de bevindingen van Robert Schmidt die in verband met de Moorse incarnatie van Franz Schubert van groot belang zijn. Voor Robert Schmidt zijn de voordrachten van  Rudolf Steiner over karma meer dan alleen maar woorden. Zijn Fierabras = Rennewart-ontdekking zal pas naar waarde geschat worden, wanneer de wet van karma en reïncarnatie   tot in de werkelijkheid van het leven praktisch toepasbare kennis zal zijn geworden.
    


[1] Rudolf Steiner, De brug tussen de Wereldgeestelijkheid en het fysieke van de mens. De zoektocht naar de nieuwe Isis, de goddelijke Sophia. GA 202.
[2] Rudolf Steiner, Het principe van de spirituele economie in de context van reïncarnatie kwesties. GA 109/111. Voordracht op 19-2-1909 in Leipzig. Dornach (Zwitserland): Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, 1965.
[3] Met betrekking tot de lente-equinox en de conjunctie = Tweelingen-Vissen, met betrekking tot de neiging van de aardas = Maagd-Tweelingen.
[4] Rudolf Steiner, Het principe van de spirituele economie in de context van reïncarnatie kwesties. GA 109/111. Voordracht op 7-2-1909. Dornach (Zwitserland): Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, 1965.
[5] Elizabeth Vreede,  Astronomie en antroposofie, Freiburg: Novalis Verlag, 1954.
[6] Das Goetheanum, Weekblad voor antroposofie. 58e jaargang nr. 10 (1979). Suso Vetter, Tilde von Eiff: Kosmische Rhythmen und ihre Wirkungen im Irdischen
[7] Rudolf Steiner Het Evangelie van Mattheüs, GA 123. Zeist: Vrij Geestesleven, 2003
[8] Rudolf Steiner, Het principe van de spirituele economie in de context van reïncarnatie-kwesties, GA 109/111. Voordracht op 7-2-1909. Dornach (Zwitserland): Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, 1965.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten