Pagina's

zondag 24 december 2017

2.2 Rudolf Steiners Christus-Jezuschronologie

Voordat we met de kritische beschouwing van huidige evangeliënchronologieën verdergaan, zij hier van Rudolf Steiner vernomen wat de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap kan bijdragen aan de verruiming en verdieping van de geschiedkunde. Dan zal men zien dat hij de evangeliënchronologie sluitend opgelost heeft. In een voordracht van 14 april 1917 ontwikkelt hij fundamentele inzichten daaromtrent (Noot van de vertaler: De auteur verwijst hier naar deze voordracht in de aanhang van zijn boek. Deze voordracht is hier niet weergegeven, maar het boek is wel vertaald met een gedegen inleiding en nawoord onder de titel Inzicht in het Mysterie van Golgotha).

Een dergelijk verdiepend historisch onderzoek is tegenwoordig mogelijk, omdat Rudolf Steiner de voorheen niet bekende kosmische betekenis van het mysterie van Golgotha aan ons heeft geopenbaard. De werkelijkheid kan nu ontdekt worden, zelfs in de tijd waarin het mysterie van Golgotha plaatsvond, maar ook in de eeuwen daarvoor en daarna. “Want dat is mogelijk, zelfs indien men zich slechts tot de geschiedenis beperkt.”
In die zin zijn hier de tegenstrijdigheden in de chronologie van de beide Jezusgeboortes – van alle kanten en vergeleken met andersluidende resultaten – steeds weer opnieuw opgetekend. Rudolf Steiner wist dat de geboortedagen van de beide Jezussen – qua jaargetijden – “enkele maanden” uit elkaar lagen. De oudere Jezus is op 29 september geboren, de jongere Jezus op 24/25 december. Vanwege redenen die vanuit het gezichtspunt van de kerkpolitieke situatie begrijpelijk zijn, wilde hij deze kennis nog geheimhouden, cq. in zoverre verbergen dat “objectief denkenden” desondanks zouden weten wat hij wilde zeggen. De betweters werden zover gekalmeerd dat ze geen schade konden berokkenen.

Daarom de zinsneden dat de geboortes enkele maanden uit elkaar liggen, maar ook dat beide Jezussen op 24/25 december geboren zijn. Wie mij deze schijnbaar tegenstrijdige zinnen wil tegenwerpen, mag er zelf voor zorgen deze “tegenspraak” uit de weg te ruimen. Za­rathoestra wist al 8.500 jaar geleden dat hij bij de eerste drievoudige conjunctie in de Vissen als de oudere Jezus geboren zou worden. Pythagoras wist het en de Drie Koningen zijn op dit tijdstip naar Bethlehem vertrokken. Nadien hebben Matteüs, daarna Flegetanis en Willehalm-Kyot deze datum gekend. Wolfram von Eschenbach heeft ons aan de betekenis van deze grote conjunctie herinnerd en de grote astronoom Johannes Kepler heeft zich veel moeite getroost om tegen Elisaus Roslin te polemiseren en het ware geboortejaar van de Matteüs-Jezus met de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. in verbinding te brengen. Dit was voldoende om op zijn minst de huidige astronomen ervan te overtuigen dat deze datum juist is. Alleen de betweters wijzen de beschrijving van de Evangelist Matteüs af, - uiteraard omdat zij menen beter te weten wanneer Herodes is gestorven en de oudere Jezus geboren is.

Rudolf Steiner sprak opzettelijk nooit over deze datum, maar hij zei dat deze oudere Jezus drie zevenjarige perioden moest leven, voordat hij rijp was om als Meester de “Tempel van God” te bouwen. Het oordeel dat beide Jezussen ongeveer even oud zijn is fout.

Nu worden echter in verschillende antroposofische tijdschriften Ormond Edwards’ bevindingen geprezen. Wie echter uit Rudolf Steiners 33¼ cq. 33⅓ jaar nu officieel 32¼ jaar maakt, zou in detail moeten uiteenzetten op welke plaats Rudolf Steiner zich vergist zou hebben cq. welke data onjuist zijn. Waar zijn er voorbeelden voor te vinden dat hij weliswaar van 33 jaar spreekt, maar toch slechts 32 jaar berekent?

De uiteenzettingen over de jongere Jezus hebben allemaal hun welonderbouwde juistheid. In het werk van Rudolf Steiner zijn daar geen tegenstellingen te vinden. Wat de oudere Jezus betreft, doen zich daar alleen tegenstrijdigheden voor, indien men alleen letterlijk en niet feitelijk oordeelt. Toegegeven, wanneer hij zegt dat rond de Kerst de zon vanuit de Maagd heeft geschenen, dan is dat geen raadsel, maar onmogelijk. Omdat het echter niet in zijn aard ligt onmogelijke dingen te zeggen, moeten we uitzoeken wat daarachter schuilgaat. Ik ben ervan overtuigd dat hij dit woord in het volle bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid heeft gesproken.

Men kan echter Rudolf Steiners tegenstrijdige aanwijzingen over de oudere Jezus alleen als bewust uitgesproken begrijpen, indien men de kerkpolitiek als een voor hem levensbedreigende factor erkent. Dan worden zijn uitspraken tot cryptogrammen van de eerste orde om lijf en leven, ja de mensheidsopgave van de twintigste eeuw niet in gevaar te brengen. In deze situatie moest hij ervan afzien om de Jezusmysteriën te openbaren. Toen hij door had al teveel gezegd te hebben, moest hij terugnemen om te redden wat nog te redden viel. Vandaar zijn “raadsel” over de zon, die uiteraard niet op 24/25 december, wel echter rondom de Michaëlstijd “uit de Maagd neerfonkelt”. Men onderschat Rudolf Steiner, als men meent dat hij nu eenmaal niet beter wist. Hem in verdedigingsgevechten ook eenmaal onder het camouflagenet te zien, past beter in zijn biografie.

Men kan nu tegenwerpen dat Rudolf Steiner ons dan belogen heeft. Daarop is te zeggen dat hij zich niet tot ons, maar tot zijn tegenstanders richt. Alleen zijn tegenstanders laten zich met woorden afschepen. Wie hem tegen deze achtergrond objectief begrijpt, kan beoordelen wat hij destijds meende, als tussen de geboortedagen van twee mensen die beiden op 24/25 december zijn geboren, een leeftijdsverschil van “enkele maanden” kan bestaan.

Met betrekking tot de geboortedag van de Matteüs-Jezus mocht hij erop vertrouwen dat de waarheid ook zonder hem in deze [twintigste] eeuw nog terrein zou winnen. Het inzicht dat de geboorte die Matteüs in het tweede hoofdstuk beschrijft een Maagdgeboorte rondom de Michaëltijd 7 v. Chr. was, lag al te zijner tijd wetenschappelijk onderbouwd klaar. De enige fout van deze onderzoekers lag in de aanname dat Matteüs en Lucas dezelfde geboorte beschrijven.

Deze fout heeft Rudolf Steiner gecorrigeerd en heeft er daarmee op kunnen vertrouwen dat alles in orde komt, als ingezien wordt dat zowel Lucas en Matteüs de waarheid spreken. Daarom moeten we niet lijdzaam toezien welke mist er over zijn exacte aanwijzingen wordt verspreid. Zijn data over Christus-Jezus zijn alle consequent en zonder tegenspraak. Hij vergist zich nooit. Hij spreekt altijd over 33 jaar en nooit over 32 jaar van dit leven. Wat hij onder 33 jaar verstaat, heeft hij in een voordracht van 26 december 1917 uitgesproken:
“We weten dat het kerstfeest eigenlijk altijd hoort bij het paasfeest dat drieëndertig jaar later ligt.”
           
Dit feit wordt door de “nieuwe chronologen” omvergegooid. Zij beweren dat in werkelijkheid het kerstfeest bij het paasfeest hoort dat tweeëndertig jaar later ligt.

Wat Matteüs in het tweede hoofdstuk 1-12 zegt zou daarmee in de wind zijn gesproken en de grote conjunctie zou een ijdele klank zijn. Veel serieuzer daarentegen wordt een Maansverduistering genomen, die met de fraaiste orde van de Hemel – de Orde van  Melchizedek, de afbeelding van de loop van de grote conjunctie in de drie keer veertien generaties van de voorouders van Matteüs – in directe ahrimanische tegenstelling staat.

Waarheidszoekers die niet Edwards maar Kepler die eer willen geven worden openlijk voor rustverstoorders gehouden. Maar ook Rudolf Steiner heeft Keplers grootheid erkend. Ook al was het hem niet mogelijk om diens kennis m.b.t. de erkenning van de Ster van Bethlehem letterlijk te bevestigen, hij heeft Kepler in zoverre gelijk gegeven dat hij in feitelijke verbindingen duidelijk maakt dat de oudere Jezus drie “zevenjarige periodes” moest voltooien om na het fysieke lichaam ook het etherlichaam en – in verband met de driemaal veertien generaties – ook nog het in astraallichaam de geërfde eigenschappen van Abraham in te planten, voordat – na driemaal zes jaar – het Ik van de wedergeboren Zarathoestra erin geboren kon worden.

Daarmee bevestigde hij objectief wat hij niet direct wilde uitspreken, dat Kepler de waarheid sprak toen hij de Matteüs-perikoop over de Ster van Bethlehem met de grote conjunctie in de Vissen – zes jaar voor onze jaartelling – identificeerde.

Rudolf Steiner ging ervan uit dat zijn leerlingen zelf konden denken. Hij hoefde zich jegens een van haat vervulde oppositie ook niet expressis verbis te uiten, omdat reeds Oswald Gerhard te zijner tijd de juistheid van Keplers intuïtie wetenschappelijk kloppend heeft aangetoond. Wellicht heeft hij ook vermoedt dat tegenwoordig veel mensen de “Ster van Bethlehem” bijvoorbeeld in een planetarium aanschouwen om tenminste in een model het hemelse schrift achteraf opnieuw te beleven. Daarom ergeren zich de vaklui van de meningsgroep C over overeenkomstige publicaties die “jaar na jaar tijdens de Kersttijd …de lezer worden aangeboden.” Voor hen kan dat slechts een bijgeloof zijn. Ze menen dat Matteüs fantaseert, want hoe kan ooit een ster “boven een huis stil blijven staan?”

Bij de presentatie in een planetarium wordt duidelijk dat deze interpretatie van “stilstaan” een niet begrepen voorstelling is. Matteüs zegt niet dat de ster boven het huis stil heeft gestaan, maar dat de ster boven het huis in heen en weer gaan stil heeft gestaan. Dat dit aan het einde van de teruglopende baan daadwerkelijk het geval was, kan alleen worden ingezien, indien men erkent dat Matteüs een planetenbeweging astronomisch juist beschrijft. Overtuig uzelf ervan door een bezoek in een planetarium [of nu door een computerprogramma] dat Matteüs een verifieerbare werkelijkheid schildert. Slechts op één punt zal men daar iets anders beweren, namelijk dat Jezus destijds werd geboren. Van de geboorte van Jezus kan echter sinds Rudolf Steiner niet meer gesproken worden, want er waren twee Jezusgeboortes. Van deze twee Jezusgeboortes wordt in het planetarium de tijd van de geboorte van de oudere Jezus in zijn hemels schrift voor ogen gevoerd, diegene die Matteüs schildert.

Daarnaast is er de tweede Jezusgeboorte, die van de jongere Jezus, van de Christus-Jezus die Lucas schildert. Volgens deze andere geboorte begint onze huidige jaartelling. De juiste chronologie vinden kan alleen degene die Rudolf Steiner centrale ontdekking van de twee Jezusgeboortes volledig kan erkennen. Het is juist, Matteüs schildert een geboorte die in het jaar 7 v.Chr. plaatsvond. De Lucas-Jezus daarentegen is rondom de Kerst van het jaar 2 v.Chr. geboren. Alleen wie zowel Lucas als Matteüs erkent, kan achter Rudolf Steiners chronologie staan. Hij heeft zijn chronologie zowel aan de hand van de historische als de bovenzinlijke werkelijkheid ontwikkeld. Zijn chronologie is juist.

Als we wensen dat Rudolf Steiners aansporing om de jaartelling niet met de geboorte van de Lucas-Jezus te beginnen, maar met de Ik-geboorte, eenmaal werkelijkheid wordt, dan mogen Rudolf Steiners datums niet wilkeurig gewijzigd worden, ook niet door de Astronomische Sectie van het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen. De ‘nieuwe chronologie’ is niet geschikt om het vertrouwen van de Christenheid te winnen, omdat die fout is. Dat alleen Rudolf Steiners datums wereldwijd erkenning zullen krijgen is om die reden zeker dat ze voor eenieder die van goede wil is inzichtelijk met de historische werkelijkheid overeenstemmen.

Uit de literatuur van de ‘nieuwe chronologen’ kon ik niet opmaken of deze alleen met een Jezusgeboorte met twee afwijkende geboorteberichten, dan wel met twee verschillende geboortes rekenen. In het ‘Goetheanum’ nemen ze zelf stelling over dit punt: “Edwards houdt daarbij geen rekening met het dubbele aspect van de beide Jezusknapen en neemt daarmee afstand van de toepassing van het door hem zo indrukwekkend beschreven Kerstjaar.”  Hij neemt dus afstand van de mogelijkheid de ‘Chronologie van de Evangeliën’ werkelijk op te lossen.

Nu kan men zich de fundamentele vraag stellen waarom men zich eigenlijk de moeite getroost om de vergissingen van de ‘nieuwe chronologen’ aan het licht te brengen. Waarom niet gewoon afwachten tot de blamage over de verschuiving van de dood van Herodes van de kant van de vakhistorici blootgelegd wordt? Welnu, ik verwacht dat de historici zich in deze zaak niet zullen melden, want de poging om diens dood van het jaar 4 v.Chr. naar het jaar 1  te verplaatsen is zodanig ongekwalificeerd dat het voor een deskundige niet de moeite waard is om deze zaak verder na te gaan. Voor de historicus is het overduidelijk dat Herodes in het jaar 4 v.Chr. is gestorven en dat zijn koninkrijk destijds in vier delen werd opgesplitst, waarin overeenkomstig vier nieuwe tijdberekeningen werden ingevoerd. 

De Romeinse historici waren nooit genoopt om het sterfjaar van Herodes uit de geschiedschrijving van Flavius Josephus – uit diens gegevens over de regeringstijd – te ‘reconstrueren’, omdat dit sterfjaar hen altijd als betrouwbaar bekend was. Er bestaan in de Romeinse senaatsprotocollen vele aantekeningen die het officiële sterfjaar bevestigen en talrijke bewijzen voor de juistheid daarvan.

Er is werkelijk een behoorlijk portie betweterei voor nodig om na tweeduizend jaar de Romeinse geschiedenis te verbeteren. Of Josephus ‘inclusief’ dan wel anders berekend heeft is irrelevant, omdat de tetrarchie pas na de dood van Herodes ontstond. Ook Josephus noemt de Romeinse gouverneur Varus als de executeur-testamentair van Herodes. Dat ook Josephus daarmee het jaar 4 v.Chr. als het sterfjaar van Herodes ondubbelzinnig bevestigt, schijnen de ‘nieuwe chronologen’ nog niet gemerkt te hebben.

Zij kennen de geschiedenis noch de huidige stand van het onderzoek. In het ‘Goetheanum’ is de volgende passage te vinden: ”In het door Suso Vetter genoemde opstel in ‘Sterne und Weltraum’ van Uwe Lemmer wordt gerefereerd hoe recentelijk, dwz. sinds 1978 enkele onderzoekers argumenten gevonden hebben tegen een aanname van de dood van Herodes in het jaar 4 v.Chr. Niet genoemd daar wordt  dat Ormond Edwards zulke argumenten reeds in 1972 heeft gepubliceerd heeft. Destijds al wees hij in aansluiting op Florian Riess op het feit dat in het jaar 4 v.Chr. de periode tussen Maansverduistering en Passahfeest van te korte duur is voor alle door Josephus berichte gebeurtenissen.”

Of zulke gedachtegangen veel met de historische werkelijkheid te maken hebben, zal hier niet verder onderzocht worden. Wezenlijk is dat de ‘nieuwe chronologen’ Ormond Edwards als de ‘geestelijke vader’ voor hun nieuwste wetenschappelijke kennis beschouwen. Ze drukken het slechts anders uit. Ze zeggen dat Keplers opvatting dat de grote conjunctie  van het jaar 7 v.Chr.  in de tijd van de Jezusgeboorte heeft plaatsgevonden, door de nieuwste wetenschappelijke onderzoekingen weerlegd is. Herodes zou namelijk in het jaar 1 v.Chr. zijn gestorven. Destijds was er binnen een kwartjaar voldoende tijd voor de Jezusgeboorte ‘volgens Matteüs’, voor al die duivelskunstenarij van Herodes, zijn badkuur en zijn dood. Niet vergeten mag worden dat ook nog de kindermoord in deze tijd heeft plaatsgevonden zonder dat iemand op de idee zou zijn gekomen dat zijn verschrikkelijke dood Gods straf voor de kindermoord geweest zou kunnen zijn. De ideeën van de ‘nieuwe chronologen’ hebben ook buiten de antroposofie aandacht gekregen, bv. in ‘Sterne und Weltraum’ en later in een vaktijdschrift voor Palestijnse archeologie (zie “Herodian Chronology,” Palestine Exploration Quarterly 114 (1982) 29-42 ).  Over het feit dat Uwe Lemmer Ormond Edwards niet genoemd heeft, is men minder gelukkig.

Voor diegenen echter die Kepler en Steiner de eer geven, zal hier een bladzijde uit een boek geciteerd worden dat in het jaar 1922 is verschenen, dus nog in de tijd van Rudolf Steiner. Auteur is de Berlijnse professor Oswald Gerhardt, op wie wij reeds attent gemaakt hebben (noot vert. nog niet vertaald). Hij was de eerste onderzoeker die in de twintigste eeuw Keplers geschrift “De vero anno” en daarmee de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. sluitend als de Ster van Bethlehem heeft bewezen.

De twee Jesussen kunnen niet in hetzelfde jaar zijn geboren. Om Meester Jezus te worden, moest de wedergeboren Zarathoestra eerst 18 jaar werken, voordat hij zich tot de "kostbare schaal" van de twaalfjarige Lucas-Jezus kon wenden. Een twaalfjarige leerling kan daartoe nooit in staat zijn geweest

Nu naar Johannes Kepler. Hem zij de eer gegeven. De ‘nieuwe chronologen’ zijn van mening: “…hoewel er ook onder antroposofische vrienden zulke zijn die Keplers erfenis verder willen bevorderen, evenals andere bekende wetenschappers, zoals de Weense astronoom Ferrari d’Ochieppo, dat namelijk de drievoudige conjunctie van Jupiter en Saturnus in het jaar 7 v.Chr. de Ster van Bethlehem is, kan men er toch gelukkig over zijn dat nu geleidelijk het jaar 1 v. 
Chr. als het geboortejaar voor beide Jezusknapen mogelijk wordt.

Niet als een soort "hoofd van de monumentenzorg", maar omdat Kepler de juiste oplossing van de Matteüs-perikoop over de aankomst van de Drie Koningen vond, zij hem die eer gegeven. Ook Rudolf Steiner gaf hem die.

Kepler kon destijds nog niet weten dat er twee verschillende Jezusgeboortes waren. Daarom kon hij het raadsel omtrent het geboortejaar van Jezus Christus niet oplossen. Als astronoom  begreep hij echter de vaktaal die in het tweede hoofdstuk van het Matteüs-Evangelie wordt gesproken. Hij erkende in het beschreven sterrengebeuren die exacte beschrijving van een grote conjunctie. Dit is en blijft zijn grote verdienste, die hem ook die huidige critici niet afnemen kunnen die spotten dat hij fout gerekend heeft. Waarom kunnen tegenwoordig überhaupt planetenbanen berekend worden? Omdat Kepler hun wetmatigheden heeft ontdekt. Keplers gegevens zijn intussen door steeds exactere metingen verbeterd. Het is infaam om te beweren dat hij niet de ontdekker is van de juiste geboortedag van de oudere Jezus. Hij heeft de ‘vaktaal’ van Matteüs begrepen en zonder zijn werk zouden we deze eerste Jezus-geboortedag niet kennen. Het is Keplers verdienste de grote conjunctie als sterrenschrift van de geboortetijd erkend te hebben. Dit tijdstip kunnen we tegenwoordig – dankzij Keplers wetten – zeer exact bepalen: Michaëltijd 7 v.Chr.

Rudolf Steiner moet bij de meningsgroep D geclassificeerd worden, omdat zijn Christusprofetie alleen betrekking kan hebben op de grote conjunctie in de Vissen, die in de modernere tijd door Kepler en sindsdien vooral door de Weense astronoom Konradin Ferrari d’Ochieppo als dat gebeuren werd gekend dat als de Ster van Bethlehem reeds aan Kyot-Willehalm bekend was. Willehalm koos deze ster als zijn vaandeldrager. Wolfram zegt (Wh. 369:13-21):

“Waar de ster met zijn glans
Zo helder fonkelend
Op de vlag van de Markgraaf straalde.
Niemand van jullie moet echter denken
Dat het de ster was
Waarvan men zegt
Dat de Drie Koningen er door werden geleid.
Deze ster bracht hier
De Saracenen vele gevechten.”

De zin van deze uitweiding over de Ster der Wijzen – in het kader van ons graalonderzoek – is om de eenheid van opvatting over de betekenis van deze "ster" van Kyot-Willehalm via Wolfram von Eschenbach tot aan Rudolf Steiner openbaar te maken. Deze lijn vormt de voortzetting van een reeds door Zarathoestra, later Zoroaster en Pythagoras en dan door de Wijzen uit het Morgenland gevolgde graallijn.

Dat Rudolf Steiner met recht en reden in deze lijn D mag worden geplaatst, zal nu inzichtelijk worden gemaakt door een poging om zijn verwijzingen naar de Christusprofetie in die zin te duiden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten