Pagina's

zondag 24 december 2017

2. DUUR VAN DE CHRISTUSINCARNATIE - 2.1 Uitzending van de Apostelen in paren

In de drie en een kwart jaar van de Christusincarnatie is de tijd die de God nodig had om de oude Adam om te vormen van cruciaal belang. De ware geest van Johannes de Doper bood hem deze mogelijkheid. Na de onthoofding van de door Herodes gevangen genomen Johannes kwam zijn geest vrij. Christus heeft zijn apostelen in paren uitgezonden en de Geest van Johannes sprak door hen. Deze zeer reële gang van zaken lijkt de "nieuwe chronologen" onbekend te zijn. Degene die de duur van de Christusincarnatie met een heel jaar verkort, moet dit nu overbodig geworden jaar op de een of andere manier laten verdwijnen. Dat dit nu juist gebeurt op het punt waar het eigenlijke mysterie van Golgotha - de schepping van de nieuwe Adam, de Zoon des Mensen - plaatsvindt, komt overeen met de Joodse visie dat Christus niet de Messias was, maar slechts een prediker. De realiteit is echter dat de Messias er al geweest is en de oude Adam verlost heeft. De ontwikkelingsweg naar de Zoon des Mensen is nu dus mogelijk voor iedereen, en uit iedere visie die dat ontkent spreekt de geest van het Oude Testament.

De periode van de onthoofding van Johannes tot de opwekking van Lazarus, waarin de geest van Johannes de apostelen inspireerde, is in twee delen verdeeld. Het eerste deel is de tijd van de uitzending in paren, gedurende welke Christus zijn Scheppingsdaad volbracht. In absolute afzondering woonde hij toen in Bethanië met Maria Magdalena, Martha en hun broer Lazarus, maar waarschijnlijk ook met de opgewekte Jongeling van Nain, de Meester Jezus. 

Noot van de vertaler: Hier wordt voor het eerst de jongeling van Nain in verbinding gebracht met Meester Jezus, een onderwerp dat pas uitvoerig uit de doeken wordt gedaan in het (nog niet vertaalde) hoofdstuk 8.1 "Opwekking van de jongeling van Nain" van deel 2 van Werner Greubs book Erwachen an Goethe (Ontwaken aan Goethe) (zie mijn noot in de Willehalm Instituut blog). 

De eerste helft van deze mysterieperiode, de tijd van de uitzending, eindigde op de dag dat de Spijziging van de Vijfduizend plaatsvond.

Het Ik van Johannes werkte daarna verder in de Apostelen tot aan de opwekking van Lazarus. Vanaf die dag was Johannes de Doper opnieuw geïncarneerd in de leerling die de Heer liefhad. Dit tweede deel van de mysteriewerktijd eindigde op 23 februari van het jaar 33. (Noot van de schrijver: Rudolf Steiner heeft Lazarus, de arme man van de Evangeliën, die volgens het Johannes-Evangelie door Christus werd opgewekt, op de verjaardag van de opwekking opgenomen in zijn Kalender 1912/13.) Vanaf die opwekking werden de Apostelen niet meer door het Ik van de Doper geïnspireerd.

Als men met dit in gedachten de evangeliën leest, dan ziet men in dat ook de niet expliciet vermelde zaken verhelderend kunnen zijn. Het is niet mogelijk om de periode van de uitzending van de Apostelen gewoonweg uit het evangelie te verwijderen, alleen maar omdat ons begrip van het Evangelie ook zonder de tijd in Bethanië toe kan.

De vraag is nu, waarom Ormond Edwards, die zich expliciet op Matteüs baseert, niets over dit alles zegt. Bock weet dat meteen na de onthoofding van Johannes de paarsgewijze uitzending van de Twaalf plaatsheeft. Deze uitzending duurt tot het moment waarop Herodes Antipas ervan overtuigd raakt dat Johannes de Doper uit de dood is opgestaan, en besluit om Jezus voor zich te laten verschijnen. Op dat moment roept Christus de discipelen terug.

Als we nu de teksten in het evangelie raadplegen, dan zijn er twee vaste punten, die we aan Rudolf Steiner te danken hebben. Hij heeft ons iets verteld wat niet in de Evangeliën staat, maar dat voor ons begrip ervan en hun chronologie van cruciaal belang is: de discipelen konden alleen machtig spreken - zoals de Krachten [d.w.z. de engelwezens van de tweede hiërarchie] door Johannes spraken - na de dood van Johannes.  De onthoofding moet onmiddellijk voorafgaand aan de uitzending hebben plaatsgevonden.

Het andere vaste punt in de chronologie vinden wij daar, waar Herodes Antipas reageert op het succes van de uitzending en Christus de discipelen terug roept.

Men dient nooit slechts een evangelie te raadplegen, als men niet voor de gek gehouden wil worden; dus niet het ene evangelie door het andere verklaren, zoals de filologen die Wolframs "Parzival" door Chrétiens "Perceval" verklaren, maar alles overwegen, met inbegrip van het afwijkende, eer men een oordeel velt.

Nemen we ons dit nu ter harte, en beginnen we dus niet met de door Edwards geciteerde Matteüs, maar met het Evangelie van Marcus. In Marcus 6:7 begint het verslag over de uitzending van de Apostelen als volgt:

"En Hij riep de Twaalf tot zich en begon hen uit te zenden, telkens twee aan twee, en gaf hun macht over de onreine geesten."

De leerling van Rudolf Steiner weet dat zulke woorden alleen gesproken konden worden, indien de onthoofding van Johannes op handen was of net had plaatsgevonden. De evangelist heeft echter tot op dan nog niet eens vermeld dat Johannes gevangen was genomen. Doet hij dat later? In de verzen 8 en 11 schildert Marcus de instructies die Christus zijn discipelen voor op weg heeft meegegeven. In vers 6:12 gaan de Apostelen uiteen om te prediken en volgens vers 13 drijven ze de duivel uit, zalven ze de zieken met olie en maken die gezond. De daarop volgende verzen luiden:

"Koning Herodes hoorde daarvan. Want zijn naam was bekend geworden en men zei: Johannes de Doper is opgestaan uit het dodenrijk; daarom werken die krachten door Hem (14).  Anderen zeiden: Hij is Elia, en weer anderen: Een profeet uit de rij der profeten (15). Herodes hoorde dat en zei: Johannes, die ik onthoofd heb, die is opgestaan (16)". 

Dit is een prachtig dramatisch beeld. Eén is er die herkent waarom een dergelijk effect van de discipelen uitgaat: van alle mensen uitgerekend Herodes Antipas, van wie men dit inzicht zeker niet zou verwachten. - Nu dit er uit is verzuimt Marcus niet om alles wat hij om redenen van compositie tot hier toe verzwegen had, volledig aan zijn lezers te onthullen. Vanaf vers 17 vertelt hij alsnog alles wat over de gebeurtenissen rond Johannes nog niet gezegd werd, ofschoon het om gebeurtenissen gaat die reeds voor de uitzending plaatsgevonden hebben. Marcus zegt daarom: "Want hij, Herodes, had mensen erop uitgezonden die Johannes gevangen genomen hadden en in de gevangenis gezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, omdat hij haar getrouwd had."

Na vers 29 is het gedetailleerde addendum, dat tussen de verzen 6:16 en 6:30 ligt, voltooid. Als Marcus deze gebeurtenissen voor het verslag over de uitzending verteld zou hebben, dan had hij dit addendum niet hoeven in te voegen. Vanaf vers 30 beschrijft Marcus vervolgens de periode na het terugroepen van de discipelen. Vers 30 is dus de voortzetting van vers 16. Dit feit wordt door het evangelie van Lucas duidelijk. Lucas noemt de arrestatie van Johannes voor de beschrijving van de uitzending in 3:19-20. In Lucas 7:18-22 wordt verslag gedaan van de uitzending van twee discipelen van Johannes naar Christus. Door de uiting van Herodes in Lucas 9:9 begrijpt de lezer ook dat Johannes onthoofd is. Lucas hoeft dus niet tussen de verzen 9:9 en 9:10 het addendum in te voegen dat Marcus heeft moeten maken, omdat hij van een andere manier van vertellen gebruik maakt.

Lucas voegt niets in, en daarom begrijpen we bij hem hoe de handeling - volgens zijn ononderbroken verhaaltrant - na Lucas 9:9 vervolgd wordt:

"Herodes zei: Johannes heb ik zelf laten onthoofden; wie is nu deze, van wie ik zulke dingen hoor? En hij trachtte hem te zien te krijgen(9). De apostelen keerden terug en gaven Hem bericht van hun daden. Hij nam hen mee en trok zich met hen in de stilte terug naar een stad, Bethsaïda genaamd (10)."

Nu kan zelfs de leek begrijpen dat de verzen Lucas 9:9 en Marcus 6:16 overeen komen. Op dezelfde wijze komen ook de verzen Lucas 9:10 en Marcus 6:30 overeen. De twee verzen die bij Lucas direct op elkaar volgen liggen bij Marcus ver uiteen, omdat hij het addendum - dat wil zeggen, de verzen 17 tot 29 - invoegt. Dus de verzen 6:29 en 6:30 hebben op twee verschillende evenementen betrekking. Vers 29 is een onderdeel van een gebeurtenis die twintig maanden eerder heeft plaatsgehad, dus al vóór de uitzending van de Twaalf. Vers 30 is de voortzetting van vers 16, dat bij het verslag over de uitzending hoort. Tussen deze twee heterogene verzen ligt een redelijkerwijs te begrijpen hiaat. Niemand die begrepen heeft waarom deze verzen onmiddellijk op elkaar volgen zou ze - alleen maar omdat ze door een punt gescheiden worden - tot een oorzakelijk verband gaan samenvoegen en uit het conglomeraat iets willen bewijzen dat niet in het Evangelie gevonden wordt.

Het zou een vervalsing zijn als men op deze manier wilde bewijzen dat de apostelen het lichaam van Johannes zouden hebben begraven, en daarna naar hun meester waren teruggekeerd om te verkondigen wat ze allemaal gedaan en onderwezen hadden bij deze begrafenis. De discipelen van Johannes waren het die Johannes begraven hebben, en later naar Christus gingen, om hem het nieuws van de dood van Johannes over te brengen. In Marcus 6:30 komen echter niet de discipelen van Johannes terug, maar de apostelen, en wel van hun uitzending. Dit vers komt overeen met het Lucas-vers 9:10:  "De apostelen keerden terug en gaven Hem bericht van hun daden." Ze waren de discipelen van Christus, die van grootse dingen en van wat ze allemaal "hadden gedaan en onderwezen" te vertellen hadden.

De discipelen van Johannes hebben echter - twintig maanden eerder - geen grote dingen gedaan en geleerd, maar in stilte en diepe rouw het lichaam van Johannes begraven. Daarna gingen ze onmiddellijk naar Christus. In Matteüs 14:12 staat: "En zijn leerlingen kwamen, namen zijn lichaam weg en begroeven het. En zij gingen heen en berichtten aan Jezus wat er gebeurd was." Hier eindigt het addendum van Matteüs en volgt de directe voortzetting van Matteüs vers 14:2 in Matteüs 14:13. Tussen die verzen ligt het addendum, want de uitzending van de Apostelen heeft al lang plaatsgehad wanneer Herodes zegt dat Johannes uit de dood is opgestaan.

Het feit dat een addendum is ingelast wordt door Ormond Edwards niet opgemerkt. Hij verbindt vers 12 direct met vers 13. De tussenliggende maanden van de uitzending worden door hem genegeerd. De lezer kan deze verberging van de periode van de uitzending gemakkelijk verifiëren. Het bericht over de uitzending staat in hoofdstuk 10. Het addendum over de eerder in de tijd liggende Johannesgebeurtenissen staat bij Matteüs in hoofdstuk 14 verzen 3 t/m 12. Bij deze evangelist ontbreekt dan het vers over de terugkeer van de apostelen na het einde van de periode van uitzending. Omdat dit Edwards niet is opgevallen, trekt hij verkeerde conclusies. Zijn interpretatie van het evangelie gaat aan de werkelijkheid voorbij.

Een exacte chronologie van de drie jaar kan niet uit de evangelietekst zelf worden afgeleid, omdat er over de gebeurtenissen tijdens de periode van de uitzending niet bericht wordt. Eenmaal zal het echter een “nieuwe Zoon des mensen" gegeven zijn om deze chronologie precies te onderzoeken.

Er is echter een behoefte om nu al enkele uitgangspunten te vinden. Daartoe richten we ons weer op de vermoedelijke activiteit van Christus in Bethanië. Ik sprak over zijn scheppende werkzaamheid. Als men aanneemt dat God in zeven dagen de wereld schiep, en daarbij van de idee uitgaat dat dit zeven moderne dagen - overeenkomstig de zeven kalenderdagen - zijn geweest, dan is de conclusie dat het omvormen van de oude Adam voor de Schepper een eenvoudige zaak was, ook niet meer zo vergezocht.

Daarnaast heeft hij ook Lazarus op de inwijding voorbereid. Deze ogenschijnlijke bijzaak vergde zeker veel tijd. Dit kan afgeleid worden aan de inspanningen die voor de eigen verdere ontwikkeling moeten worden geleverd. Veel hing van deze voorbereiding af. Als ze niet gelukt was, zou er geen evangelie van Johannes geweest zijn. Lazarus, de herboren Hiram, de leerling die de Heer liefhad, moet in staat gesteld worden om het nieuwe werktuig van Elias-Johannes de Doper te worden dat de Christus later als instrument nodig had om zijn openbaringen aan de mensheid over te brengen. Zonder deze transformatie van Lazarus en zijn verbinding met het Johannes-Ik (op het moment van zijn opwekking) zou de belangrijkste communicatielijn tussen Christus en de mensheid - na de Hemelvaart - onderbroken zijn. Daarom moeten we toegeven dat de Schepper weet dat hij meer tijd nodig had om in Bethanië scheppend bezig te zijn dan we eerder geloofden te moeten aannemen.

De duur van zijn verblijf aldaar is niet bekend, maar volgens betrouwbare overleveringen herdenken we de onthoofding van Johannes op 29 Augustus, en heeft de opwekking van Lazarus op 23 februari plaatsgehad. Als men niet alles wat werd overgeleverd fundamenteel voor onjuist houdt, kan men aannemen dat Johannes op 29-8-30 werd onthoofd, en dat zijn Ik vanaf dat tijdstip tot de opwekking van Lazarus op 23-2-33 de twaalf apostelen geïnspireerd heeft. Dit zijn 2½ jaar. Tweederde van deze tijd, de negentien maanden tot de terugroeping van de discipelen vlak voor Pasen 32, zijn identiek aan de tijd van Bethanië, waarover in de Bijbel niets vermeld wordt. Dan zijn er nog elf maanden tot de opwekking van Lazarus.

Ik ben geen theoloog en wil hier geen chronologie van die drie jaar opstellen. Emil Bock heeft dit al gedaan, en zijn datums voldoen, wanneer zijn belangrijkste fout gecorrigeerd wordt. Als men mij toestaat om iets over dit punt te zeggen, zonder daarbij te vergeten dat dit alleen onder het nodige voorbehoud gebeurt, zou een voorlopige chronologie van de menswording van Christus opgesteld kunnen worden.

Theologen hebben geprobeerd om een dergelijke chronologie te reconstrueren door uit de evangelieteksten het jaargetijde op te maken waarin een gebeurtenis zich zou kunnen hebben afgespeeld.

De interpretatoren hebben tevens de vermelding van de jaarlijkse feesten in deze zin onderzocht: Pasen wordt door Johannes drie keer vermeld. Deze procedure is geheel legitiem. Emil Bock heeft die toegepast. Hij heeft ook feiten uit de orale traditie gerespecteerd en, met een fijn gevoel voor waarheid, de onthoofding van Johannes op 29 augustus en niet - zoals Edwards - op 1 april gedateerd. Hij was in staat om de Evangelieteksten zo in te delen dat een meebeleven van de seizoenen heel goed mogelijk was. Op deze manier kwam hij tot de conclusie dat de periode van de paarsgewijze uitzending van de apostelen op acht maanden te kwantificeren is. Over de jaargetijden is nu dus overeenstemming bereikt. Er ontstond daardoor echter een verschil van een volledig jaar voor de tijdsduur van de gehele incarnatie. De reden hiervoor is dat de Evangeliën over de individuele handelingen van de apostelparen niets berichten, maar enkel vaststellen dat de Twaalf - na hun terugroeping - Christus verteld hebben wat ze "gedaan en onderwezen hebben".

Maar over de handelingen van de apostelen staat niets in de evangeliën, en zelfs over de daden van Christus in zijn mysterieplaats Bethanië horen we niets rechtstreeks. We weten slechts welk een geweldige creatieve activiteit, scheppingsdaad aan de kruisdood vooraf heeft moeten gaan, opdat er daarna mensen zullen zijn die niet alleen zoals Judas de wereldse Messias begrijpen, maar de kosmische Christusimpuls zullen begrijpen en dat aan de mensheid kunnen overbrengen. Dat, in aanvulling op Lazarus, ook de herrezen Jongeling van Nain een drager van de kosmische cultuurkiem kon worden, en dat de wedergeboren Jezus van Nazareth in zijn eerste leven als Meester Jezus een complete metamorfose van zijn viervoudig wezen moest doormaken om de verbinding tussen de mensheid en de geestelijke wereld voor de toekomst te handhaven en open te houden. Dit alles veronderstelt dat er voldoende tijd voor een ongestoorde scheppende werkzaamheid ter beschikking moest zijn.

Als de tijd van de uitzending niet slechts acht, maar twintig maanden geduurd heeft, dan zijn de afzonderlijke resultaten weer in de zin van Emil Bock met de seizoenen in overeenstemming. Daardoor verdwijnt slechts het verschil met Bocks "drie jaar" dat hij in zijn chronologie tot nu toe niet met de werkelijkheid heeft kunnen verbinden.

Als we de jaartallen van Bock in deze zin onderzoeken, dan dient men zich eerst met de gedachten waaraan zijn datums ontleend zijn vertrouwd te maken. Ik denk dat het volgende is voorgevallen: Bock kwam ertoe, op grond van de driemaal terugkerende formule over het Pascha in het Johannes-Evangelie, te geloven dat vanaf zijn doop op de zesde januari, de incarnatie van Christus twee paasvieringen duurde; en dat vervolgens kort voor het derde Pascha de dood volgde. Dit resulteert in een incarnatieduur van 2¼ jaar.

Gebaseerd op de betrouwbare datum van Rudolf Steiner voor de oorspronkelijke Goede Vrijdag, 3 april 33, was hij in staat om terug te rekenen. Uit dit 2¼ jaar komt dan 6 januari 31 als de datum van de doop in de Jordaan naar voren. Omdat Jezus bij de doop ongeveer dertig jaar oud was, moet hij rond Kerstmis van het jaar 1 v.Chr. geboren zijn. Uit het Lucas-Evangelie kennen we het jaar waarin Johannes begon te leren: het was in het 15e jaar van de regering van keizer Tiberius, een tijdvak dat duurde van 20 augustus 28 tot 19 augustus 29. Om in het openbaar te mogen onderwijzen moest hij zijn dertigste verjaardag zijn gepasseerd. Johannes verscheen dus pas na zijn verjaardag, 24 juni 29, in het openbaar. Op dat moment was Jezus 29½ jaar oud. Rond de kerst van het jaar 29 werd Jezus 30 jaar oud. Op 6 januari 30 werd Jezus door Johannes gedoopt. Lucas zegt (3:23) "En Jezus zelf was dertig jaar oud ..." Deze zo eenvoudige afleiding, alleen uit aanwijzingen in het Lucas-Evangelie, van de datum van de doop in de Jordaan is onweerlegbaar, en precies zo nauwkeurig als de datum van de oorspronkelijke Goede Vrijdag. Tussen 6 januari 30 en 3 april 33 liggen echter niet 2¼, maar 3¼ jaar. Er zijn dus niet alleen de drie paasfeesten die Johannes de evangelist noemt, maar er is nog een vierde, dat binnen de periode van de paarsgewijze uitzending van de discipelen valt, dat niet in de Evangeliën genoemd wordt, omdat geen enkel Evangelie in detail over deze periode van uitzending verslag doet.

De dateringen van Emil Bock voor het "eerste jaar" moeten op het jaar 30 betrekking hebben, dat wil zeggen dat ze, tot de onthoofding van Johannes, een heel jaar terug geplaatst dienen te worden. Vanaf de datum van het terugroepen is nu alles in orde, omdat de tijd van de uitzending, waar de Evangeliën over zwijgen, een jaar langer duurt dan Bock verwachtte. Dus, in overeenstemming met Bock: de Spijziging van de Vijfduizend valt in de tijd voor Pasen van het jaar 32, enz.

"Nieuwe Chronologieën" zijn dus niet nodig. De chronologie van de evangelist Lucas is correct. De doop valt in het zestiende jaar van Tiberius. Met behulp van de Goede Vrijdag datum van Rudolf Steiner is alles duidelijk: de Incarnatie van Christus heeft 3¼ jaar geduurd.

Tussen deze twee zekere vaste punten - de door Lucas gegeven datum voor de doop in de Jordaan en de door Rudolf Steiner gegeven datum voor de kruisiging - kunnen met de methode die Bock heeft toegepast meer gebeurtenissen uit de evangeliën gedateerd worden. De weekspreuken van Rudolf Steiner kunnen daarbij een nuttige leidraad zijn. In het bijzonder zouden aspirant "Astrosofen" die het sterrenschrift weer willen leren lezen, in de hier gepresenteerde datering een solide basis kunnen vinden. Het is zinloos te weten dat in die drie jaar de "horoscoop" van het gebeuren voortdurend gerealiseerd wordt, als men het sterrenschrift op de verkeerde plaats of op het verkeerde moment opzoekt. Wie het sterrenschrift over de doop in de Jordaan wil lezen en de planetaire posities op 6 januari van het jaar 31 raadpleegt, heeft de verkeerde tekst opgeslagen. De juiste tekst staat op een andere pagina: onder 6 januari van het jaar 30. Wie nog steeds zweert bij de tekens van de dierenriem in de tabel, in plaats van daarheen te kijken waar Rudolf Steiner ons heeft aangeraden te kijken – naar de sterrenbeelden - leest ook op de verkeerde plaats. Zijn wereldklok staat al sinds millennia stil.

Men mag vertrouwen op de door Rudolf Steiner in gang gezette universele tijd en zich aan de vastgestelde datums houden. Dan zal men versteld staan hoe groots en subliem het levende sterrenschrift rond Sint Michaël 7 v.Chr. aan de hemel stond, toen de Zarathoestra-Jezus geboren werd. Zijn "geboorte" op 4 januari van het jaar 1 v.Chr. te zoeken zal dan als heiligschennis ondervonden worden.

Nu weer terug naar de Jezus van Lucas. Edwards behandelt slechts de jongere Jezus als een realiteit. Nergens noemt hij de twee Jezuskinderen, wel de twee berichten over eenzelfde Jezusgeboorte. Hij spreekt nooit over de Jezus van Matteüs, maar alleen over de geboorte van een Jezus volgens Matteüs of over de geboorte van die ene Jezus volgens Lucas.

Over twee verslagen van een en dezelfde Jezusgeboorte spraken reeds de bronnencritici van de negentiende eeuw, en zij merkten op dat die geboorteberichten elkaar wederzijds uitsluiten. Toen verscheen Rudolf Steiner - en maakte zijn baanbrekende ontdekking bekend dat de Bijbel niet twee tegenstrijdige geboorteberichten bevat, maar beschrijvingen van twee werkelijke geboorten, die elkaar in zoverre niet tegenspreken, daar ze op verschillende tijdstippen en onder verschillende omstandigheden op de beschreven wijze plaatsvonden. De evangeliën zijn correct. Zij beschrijven echter niet een Jezusgeboorte in twee varianten, maar twee verschillende geboorten.

Onder deze aanname verdwijnen alle absurditeiten en alle vrome uitleggingen. De chronologie van de evangeliën is juist. Maar Ormond Edwards stelt:

"Laten we het een keer samenvatten: in de Evangeliën van Matteüs en Lucas vinden we de verhalen van drie aankondigingen en van drie daaropvolgende geboorten. Als men deze voorvallen dateert, blijkt dat iedere aankondiging op een lente- of herfst Nieuwjaar plaatsvond en de geboortes negen zonne- of tien siderische maanmaanden later."

Vervolgens geeft Edwards een tabel met de door hem gevonden gegevens over Jezus (naar Matteüs), en over Johannes (naar Lucas) en Jezus (naar Lucas). Dan vervolgt hij:

"De tegenstrijdigheden in de verhalen over de geboorten hebben de kerkvaders reeds verontrust en de moderne theologen ertoe gebracht, de verslagen slechts als 'vrome verzinsels' te beschouwen. Als de inconsistenties chronologisch worden doorgelicht, dan ontdekt men dat de drie verhalen zeker in overeenstemming met de traditionele voorstellingen van de geboorten van Johannes en Jezus gebracht kunnen worden."

Bij het lezen van de volgende zin veert men op in de veronderstelling dat er nu een verslag volgt over het resultaat van Rudolf Steiners centrale onderzoeksvraag over de twee Jezusgeboorten:

"In 1909 heeft Rudolf Steiner voor de eerste keer uitgesproken wat nodig is om het fundamentele mysterie van de geboorteverhalen toe te lichten. Dit impliceert dat men de drie verslagen afzonderlijk van elkaar beschouwt, ook al zijn ze intern verbonden. Slechts in het kort wordt het resultaat hier weergegeven. Aan het begin van de evangeliën verschijnen er daadwerkelijk drie messiaanse figuren, van wie ieder een van de mensheidsidealen tot uitdrukking brengt: koning, profeet en priester. Het geheim van het leven van Jezus is het mysterie hoe de taken die oorspronkelijk aan de drie gestalten waren overgedragen, naar een centrale figuur overgaan."

Wat zou Rudolf Steiner dan wel volgens het bovenstaande tot oplossing van de chronologie van de evangeliën hebben ontdekt? Dat men de drie verslagen onafhankelijk dient te overwegen, hoewel ze intern aan elkaar gerelateerd zijn?

Rudolf Steiners werk is enorm uitgebreid en niet eenvoudig te overzien. Maar een ding is zeker: dat heeft hij niet gezegd. Hij gebruikte nooit overbodige woorden.  Bij het begin van de evangeliën verschijnen inderdaad drie Messiaanse figuren: de oudere Jezus uit de koninklijke, Salomonische lijn, en de jongere Jezus uit de priesterlijke, Nathanische lijn van het huis van David. Daarnaast was er de geboorte van de profeet Johannes de Doper. Men heeft dus te maken met drie verschillende mensen, en dus is het logisch om de geboorteverslagen onafhankelijk van elkaar te beschouwen. Rudolf Steiner verdienste bestaat erin dat hij door geesteswetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de twee Jezusfiguren niet identiek zijn. Beide geboorteverslagen uit de evangeliën zijn waar.

Ormond Edwards heeft in mijn ogen hier een grote kans gemist om voor de baanbrekende ontdekking van Rudolf Steiner een lans te breken. Hij weet dat er - naast die van Johannes - reëel twee Jezusgeboortes geweest zijn, want hij vat Rudolf Steiners ontdekking van de twee Jezusgeboortes in een zin samen, waaraan men kan zien dat hij van het feit van die twee Jezusgeboortes op de hoogte is. Hij zegt: "Aan het begin van de evangeliën verschijnen er daadwerkelijk drie messiaanse figuren, van wie ieder een van de mensheidsidealen tot uitdrukking brengt."

Vervolgens neemt hij twee Jezusgeboortes als uitgangspunt. Maar misschien vat hij de werkelijkheid van de oudere Jezus alleen maar op zoals de uitleggers van de Qumranteksten dat doen. Ormond Edwards schrijft:

"Sinds de ontdekking van de Dode-Zeerollen weten we dat de Essenen niet alleen een profeet en een Messias verwachtten, maar drie 'messiaanse' gestalten: de profetische, de koninklijke en de priesterlijke Messias. Uitleggers van de gevonden teksten hebben erop gewezen dat het geboorteverhaal volgens Matteüs met de Esseense verwachting van een koninklijke Messias equivalent is, en het verhaal volgens Lucas met die van een een priesterlijke Messias. Johannes zou dan de voorloper van de ene en de profeet zijn. In de geschriften van Qumran wordt gezegd dat de koninklijke of politieke Messias zal wijken voor de priesterlijke. Op die laatste zal dan uiteindelijk de goddelijke geest neerdalen."

Is deze verwachting nu vervuld, of niet? Is Johannes de voorloper van de latere Jezus, of zou hij slechts naar de Esseense verwachting "de voorloper van de ene en de profeet" zijn? Het is een feit - indien de Salomonische, oudere Jezus, hier kort en cryptisch als een reële figuur wordt ingevoerd - dat deze Zarathoestra-Jezus daarna weer onmiddellijk uit de overweging verdwijnt en niet opnieuw in de tekst verschijnt. De wijze waarop uit de twee Jezuskinderen de ene Jezus ontstaat wordt niet verteld. Tevergeefs zoekt men naar een verklaring van de volgende zin: "Het geheim van het leven van Jezus is het mysterie hoe de taken die oorspronkelijk aan de drie gestalten waren overgedragen, naar een centrale figuur overgaan."

Een evangeliënchronologie onder uitsluiting van de herboren Zarathoestra, de meester van de beide Jezusfiguren, kan alleen maar naar verhulling van de door Rudolf Steiner herontdekte historische waarheid van de evangeliën voeren. De baanbrekende herontdekking door Rudolf Steiner van de twee Jezusgeboortes dient vandaag de dag het vertrekpunt van iedere evangeliënchronologie te zijn. Wie dit feit wegmoffelt of er schaamteloos aan voorbijgaat teneinde niet met de wetenschap in conflict te komen, of wie gelooft dat hij Rudolf Steiner moet corrigeren, die mag in plaats van over twee geboorten over twee geboorteberichten spreken, maar hij kan zich niet op Rudolf Steiner beroepen.

Dit abstraheren van de oudere Jezus, die als de wedergeboren Zarathoestra en de op dat moment meest geavanceerde mens op Aarde het meeste werk bij de voorbereiding van de omhulsels [dwz. lichamelijke wezensdelen] van de jongere Jezus tot een geschikte "tempel van God" te verrichten had, heeft niet alleen tot gevolg dat een consistente chronologie van de Evangeliën onmogelijk wordt, maar de ogen sluiten voor de eeuwige individualiteit van Zarathoestra sluit ook uit om tot een goed begrip van de opstanding in de Evangeliën te komen.

De lezingen van Rudolf Steiner zijn met zijn toestemming gepubliceerd en behoren dus aan alle mensen. Over dit geestesgoed dat de mensheid geschonken is moet men openlijk kunnen spreken. De enige voorwaarde die daarbij gerespecteerd dient te worden is dat het gezegde zo wordt uitgedrukt dat het met het hedendaags bewustzijn begrepen kan worden. Degene die spreekt moet zichzelf begrijpen en in staat zijn om het zo te zeggen dat zijn gedachten door anderen begrepen kunnen worden. Alles wat in een zuiver intellectuele vorm ontwikkeld wordt moet gezegd worden, onder de voorwaarde dat het een logisch gevolg is. Daarmee zijn de voorwaarden gekenmerkt die aan de basis van een vrij geestesleven in de zin van Rudolf Steiner dienen te liggen. Deze stelregel wordt niet alleen overtreden door degenen die willen beslissen wat wel, en wat "in het belang van de wetenschappelijke reputatie van de antroposofie" niet gezegd kan worden, maar ook door diegenen die over onderwerpen die ze zelf behandelen, niet volledig transparant spreken. Met een dergelijke dialectische kunst kan veel verhuld en verdraaid worden.

Het negeren van de oudere jongen Jezus loopt parallell aan het verzuim van de looptijd van de paarsgewijze uitzending van de apostelen. Edwards vermeldt weliswaar in het hoofdstuk "De geboorte volgens Matteüs. De komst van de Wijzen”, de eerste vier verzen van het tweede hoofdstuk van het Matteüs-evangelie. Maar op de tekst gaat hij niet verder in. Er wordt onmiddellijk en uitsluitend gesproken van Herodes. Hij noemt niets anders dan gebeurtenissen die ook volgens Josephus in de tijd van gouverneur Varus te dateren zijn. Doch het feit dat het jaar 4 v. Chr. als het jaar van de dood van Herodes door Flavius Josephus is bevestigd, werd reeds hierboven vermeld. De herdatering van het sterfjaar is daarom een "salto mortale", die aan de oude inconsistenties een nieuwe onduidelijkheid toevoegt.

Een betrouwbare chronologie en een goed begrip van de Evangeliën is dan ook niet te verwachten, indien weliswaar naar de paarsgewijze uitzending van de apostelen wordt gewezen, maar de overeenkomstige periode tot nul gereduceerd wordt. Nadruk moet opnieuw worden gelegd “tot nul", want de formule "minder dan drie weken" voor de periode tussen de onthoofding van Johannes en de Spijziging van de Vijfduizend valt weliswaar binnen de periode van de uitzending, die tijd is wordt echter niet voor een taak van de uitzendingperiode gebruikt, maar voor de begrafenis van het lichaam van Johannes en de berichtgeving aan Jezus.

Toegegeven, dit is een theologische vraag. Ik wil slechts verduidelijken dat het niet irrelevant is of er tussen Matteüs 14,12 en 14,13 drie of acht weken of waarschijnlijk zelfs twintig maanden liggen. Het roept de vraag op wat een chronologie op grond van de "nieuwe" evangeliëninterpretatie waard kan zijn, indien voor de periode van de uitzending absoluut geen tijdbestek is aangegeven.

Ongetwijfeld heeft Ormond Edwards in zijn boek vragen “beantwoord" en tegelijkertijd nieuwe vragen opgeworpen die bijzonder interessant zijn voor degenen die graag willen helpen om Rudolf Steiners intenties met betrekking tot een Kalenderhervorming door te laten breken. Maar men mag niet geloven dat het Rudolf Steiner alleen op deze gronden aan een waarheidsgetrouwe chronologie gelegen was. Een onrealistische chronologie zou twijfel aan de juistheid van de antroposofische christologie doen rijzen. Als Rudolf Steiner zegt: “Aan deze Zarathoestra wordt een lichaam als instrument gegeven waarin het Ik kon worden geboren, net als in de individuele mens na drie maal zeven jaar het Ik wordt geboren in zijn drievoudige lichamelijkheid," dan moet natuurlijk ook de evangeliënchronologie een dergelijk onderzoeksresultaat niet tegenspreken. Het gaat over het lichaam van de oudere Jezus. Aan deze Jezus wordt na drie keer veertien generaties vanaf Abraham een lichaam als instrument gegeven, waarin - en pas na drie keer zeven jaar - het Ik geboren kon worden. Pas na deze Ik-geboorte had de Zarathoestra Jezus - net als andere mensen na drie keer zeven jaar - die aardse rijpheid, die hij op basis van ons citaat in dit aan hem gegeven lichaam moest bereiken.

Een dergelijk resultaat van een spirituele onderzoeker heeft tevens chronologische implicaties. Dit kan worden ontdekt, maar niet wanneer men blind is voor de Zarathoestra-Jezus. Als deze Zarathoestra-Jezus drie ontwikkelingsperioden nodig heeft om de aardse rijpheid te verkrijgen die het hem mogelijk maakte het kostbare vaartuig van de jongere Jezus tot de "tempel van God" in te richten, moet hij op het moment dat hij dit werk aannam uiteraard reeds deze drie zevenjarige perioden lang geleefd hebben. De jongere Jezus had op dat tijdstip slechts twee ontwikkelingsperioden afgerond. De evangeliën spreken van de twaalfjarige Jezus in de tempel - in het Morgenland duren onze zevenjarige perioden slechts zes jaar. De jongere Jezus in de tempel had twee ontwikkelingsperioden achter de rug. De oudere Jezus had destijds echter al drie ontwikkelingsperioden meegemaakt. Dit was alleen mogelijk omdat hij al een periode eerder werd geboren. Dus was hij achttien jaar oud. Nu verplaatst de "nieuwe chronologie" de geboorte van Jezus (volgens Matteüs) echter naar 4 januari van het jaar 1 v.Chr. Wat moet de Zarathoestra-Jezus dan wel doen om na iets meer dan twee keer zes jaar, drie keer zes jaar oud te zijn? De geestelijke wereld heeft hem gelet op kosmische wetmatigheden niet pas in het jaar 1 v.Chr. geboren laten worden, maar al in 7 v.Chr.

Het volgende hoofdstuk bespreekt deze evangeliënvraag meer in detail. Hier zij alleen op de tegenspraak gewezen waarin alle chronologen – tegenover de historische werkelijkheid en tegenover Rudolf Steiner – verstikt raken, wanneer ze niet de geboortedag van de oudere Jezus een hele levensperiode vóór de geboortedag van de jongere Jezus vaststellen. Het volstaat niet een fantastische poging te doen om de wereldgeschiedenis te veranderen en Herodes’ dood naar het "jaar nul" te verplaatsen om de – dan desondanks voortbestaande - "tegenstrijdigheden" in de Evangeliën te elimineren. Deze "inconsistenties" zijn niet geworteld in de Evangeliën, maar in de hoofden van slimme chronologen. Zelfs al was Herodes daadwerkelijk vóór het jaar 1 v.Chr. overleden, had de Zarathoestra Jezus reeds omstreeks Sint Michaël van het jaar 7 v.Chr. geboren moeten worden om naar aanleiding van de gebeurtenissen van de twaalfjarige Lucas Jezus in de tempel voorbereid te zijn op zijn missie. In die zin is de sterfdag van Herodes volstrekt zinloos. Wanneer die datum echter blijft waar die chronologisch juist overleverd is, dan valt te begrijpen waarom de kerkvaders van mening waren dat de jongere Jezus in 2 v.Chr. geboren was.

Om zijn Herodes-hypothese te bewijzen stelt Edwards twee statistische tabellen op. De titel van de eerste tabel is: "Het jaar van de geboorte volgens oude en moderne auteurs”. Dus is een gemengde zaak te verwachten, aangezien er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de geboorte van de Matteüs-Jezus en de Lucas-Jezus. Voor de "nieuwe chronologen" is dit niet belangrijk. Voor hen bestaat alleen de jongere Jezus. Dat is de reden voor de titel "Het jaar van de geboorte ...." De tabel laat zien dat slechts een enkele auteur een eerder jaar aangeeft dan het jaar 4 v.Chr. Aan dit jaar geven zeven auteurs de voorkeur. De jaren 4/3 v.Chr. worden door door vier auteurs genoemd. Bij het jaar 3 v.Chr. zijn er elf auteurs, bij het jaar 2 v.Chr. zijn er acht en bij het jaar 2/1 v. Chr. zijn er nog twee. Bij de jaren 2/3 v. Chr. is er dus een opvallende opeenhoping van oude auteurs. - Bij de moderne auteurs krijgt het jaar 7 v.Chr. de meeste stemmen, namelijk tien. Op de tweede plaats komt het jaar 5 v.Chr. met acht stemmen en daarna krijgen de jaren 7/5 nog zeven stemmen.

Dan volgt een tabel met de gegevens uit de vroegchristelijke bronnen. Dus weer niet gedifferentieerd naar Matteüs of Lucas, want Edwards kent slechts een geboorte. Bij de auteurs gaat het voornamelijk om kerkvaders. Een auteur noemt het jaar 4 v.Chr., een ander 4/3 v.Chr., nog een 3 v.Chr., dan een cluster: zeven auteurs noemen het jaar 3/2 v.Chr.

Over deze compilatie merkt Edwards treffend op: "Een grote meerderheid van moderne onderzoekers plaatst de datum van de geboorte van Jezus vóór de dood van Herodes, waarvan aangenomen wordt dat die op 4 v.Chr. plaatsvond, terwijl geen enkele kerkvader een zo vroege datum aangeeft." Dit is onomstreden; de zaak is echter weer niet gedifferentieerd. Hier dient men eerst te onderscheiden van welke Jezus men de geboorte noemt.

Als men de dood van Herodes in 4 v.Chr. als scheidingsteken gebruikt om de moderne onderzoekers uit te spelen tegen de kerkvaders, dan moet men niet over het hoofd zien dat een van de Jezuskinderen daadwerkelijk vóór de dood van Herodes werd geboren, maar de andere pas daarna. Dan kon men inzien dat de moderne auteurs evenveel gelijk hebben als de kerkvaders, omdat laatstgenoemden de geboortedatum van de Lucas-Jezus noemen, terwijl de eerstgenoemden het over de Matteüs-Jezus hebben. Zo is het verschil tussen ouden en modernen opgelost. De tabellen tonen aan dat beiden gelijk hebben. De modernen geven hun stem met grote meerderheid aan het jaar 7 v.Chr., en in dit jaar werd de Matteüs-Jezus toch werkelijk geboren. De kerkvaders daarentegen  stemmen overtuigd voor het jaar 3/2 v.Chr., en ook met goede redenen, omdat in het jaar 2 v.Chr. de Lucas-Jezus, de Christus Jezus werd geboren.

Uit deze tabel blijkt verder dat de kerkvaders nog een andere chronologische indicatie van Lucas bekend is, die Ormond Edwards negeert. De kerkvaders baseren zich op Lucas 2:2. Het vers luidt: "Deze volkstelling had voor het eerst plaats, toen Cyrenius landvoogd van Syrië was."

Cyrenius was landvoogd in de jaren 3 en 2 v.Chr. Omdat de kerkvaders wisten dat de Jezus, die later Christus werd, ten tijde van Cyrenius, die alleen in de twee jaar van 3 en 2 v.Chr. landvoogd in Syrië was, konden ze er zo zeker van zijn dat alleen de jaren 3 of 2 v.Chr. voor zijn geboortedag in aanmerking kwamen.

Maar uit de tabel is nog een interessant detail te ontnemen: geen enkele kerkvader noemt het jaar 1 v.Chr. als het geboortejaar van de jongere Jezus. Alleen Hippolytus van Thebe, die in een fragment de jaren 2 / 3 v.Chr. noemt, rept in een ander fragment van de jaren 2/1 v.Chr. Dit is nu niet echt een aanbeveling voor de geboortedatum die Edwards suggereert. – Men kan dezelfde zaak op heel verschillende manieren beoordelen. Uit Edwards’ tabel blijkt dat de dood van Herodes helemaal niet hoeft te worden verplaatst, opdat zowel Lucas als Matteüs tot hun recht komen. De Matteüs-Jezus is geboren in 7 v.Chr., de Lucas-Jezus in 2 v.Chr., en daartussen ligt de dood van Herodes in 4 v.Chr. 

Deze dood van Herodes bederft de "nieuwe chronologie". Als de Jezuskinderen in het jaar 1 v.Chr. geboren zouden zijn, dan zouden beiden na de dood van Herodes ter wereld zijn gekomen. Dit zou een zodanig doorslaggevend argument tegen Edwards’ “nieuwe chronologie” zijn dat niemand het daarmee eens kon worden. Daarom verplaatst hij ook nog de dood van Herodes naar het jaar nul of 1 v.Chr. Hoewel hij gelooft nu alles goed afgedekt te hebben, komt er toch aan de andere kant een "teen" te voorschijn, want nu valt Herodes’ dood niet langer in de periode waarin Varus landvoogd van Syrië was. Dat Varus echter de executeur-testamentair de uitvoerder van Herodes was, staat duidelijk in de "Flavius Josephus," die Edwards worden gepresenteerd als kroongetuige voor zijn "nieuwe chronologie" voorstelde. Varus werd, echter reeds op 3 v.Chr. door Quirinius vervangen.

Oordeel zelf wat logisch lijkt. Na de hierboven aangehaalde zin: "Een grote meerderheid van moderne onderzoekers plaatst de datum van de geboorte van Jezus vóór de dood van Herodes, waarvan aangenomen wordt dat die op 4 v.Chr. plaatsvond, terwijl geen enkele kerkvader een zo vroege datum aangeeft.", gaat Edwards direct verder: "Met andere woorden, het moet de vroege christenen onbekend zijn geweest, dat Herodes de Grote al in 4 v.Chr. is gestorven." Wat een conclusie! Wie de tering niet naar de nering zet, krijgt blote voeten. [Vertaling van: „Wer sich nicht nach der Decke streckt, dem bleiben die Füsse unbedeckt.“ waarschijnlijk een gezegde van Goethe. Noot vert.].

Mijn onverzettelijkheid ten aanzien van de evangeliënchronologie heeft ongenoegen gewekt. Ik zou te apodictisch spreken. De juiste oplossing zal in de loop der tijd wel ingang vinden, maar mogelijkerwijs niet door middel van historisch onderzoek, omdat immers Rudolf Steiner zelf heeft gezegd dat de geschiedwetenschap niet in staat is om een bijdrage te leveren, omdat de essentie van het mysterie van Golgotha in het bovenzinnelijke ligt.

Het is waar, de essentie van dit wereldveranderende mysterie van Golgotha ligt buiten ons normaal, fysiek kennisvermogen. Maar dit is precies de reden waarom onze zienswijze moet worden gewijzigd. Rudolf Steiner spreekt alleen van de huidige geschiedwetenschap in de bovenstaande zin, omdat die niets wil weten van het bovenzinnelijke. Maar hij vond wat wij niet konden vinden. Onze taak is nu wat hij vond, terug te vinden in het fysieke en dus de oude geschiedwetenschap uit te breiden. De voorwaarde is dat men Rudolf Steiners onderzoek in haar essentie begrijpt. Dan is het onmogelijk om de baanbrekende gebeurtenis van de twee Jezusgeboortes louter verbaal in het spel te brengen en met de datums om te gaan alsof die wilkeurig verschoven kunnen worden. Het gaat over historische realiteiten en niet dat men "er gelukkig over kan zijn … dat nu geleidelijk aan het jaar 1 v.Chr. als het geboortejaar voor de twee Jezuskinderen mogelijk wordt."

Rudolf Steiners onderzoek behelst integendeel gegevens die, in eerste instantie alleen door bovenzinnelijke kennis, maar later ook door de bevestiging van de onderzoeksresultaten in het fysiek toegankelijk gebied, identificeerbare zijn en die het verplaatsen van de beide Jezusgeboortes vanuit een onbewust vooroordeel naar het jaar 1 v.Chr. uitsluiten. Het is ook niet in de haak om voor dit doel het leven van Jezus Christus ondergeschikt aan de eigen wens te maken en het gewoonweg in te korten met een jaar. Ook de dagen van de menswording van Christus waren nauwkeurig geteld. De tijd van de paarsgewijze uitzending van de apostelen kan niet worden teruggebracht tot drie weken opdat de berekening met de embryonaaltijdtheorie in zekere mate uitkomt, omdat dergelijke manipulaties niet overeenkomen met de werkelijkheid, die Rudolf Steiner voor ons recentelijk toegankelijk heeft gemaakt.

Weliswaar beweren de "nieuwe chronologen" niet dat ze Rudolf Steiners bevindingen zelf hebben gevonden, maar ze zijn ervan overtuigd dat ze beter in staat waren dan anderen om in overeenstemming met Rudolf Steiner te zijn, en dat hun zoektocht met zekerheid ertoe heeft bijgedragen: "dat we nu een helder uitzicht hebben dat een nieuwe basis biedt. De juistheid ervan zal blijken, indien ze ons bij het oplossen van de raadsels stap voor stap steeds meer met Rudolf Steiner in overeenstemming brengt.” (Geciteerd uit: “Das Goetheanum, Wochenschrift für Antroposofie”, jrg. 60, nr. 10 van 8 Maart 1981,  Artikel "Die Jordantaufe”).

Maar hoe is dit mogelijk? De "nieuwe chronologen" zien af van het onderzoek van Rudolf Steiner. Ze kiezen een van Rudolf Steiner onafhankelijke en van de werkelijkheid nieuwe basis. Van daaruit leidt hun zoektocht hen in een eerste stap naar het jaar nul of 1 v.Chr. In dat jaar vinden ze een hoeveelheid onbekende gegevens: de geboorte van Jezus volgens Matteüs, de aankomst van de Drie Koningen, kindermoord, Herodes’ dood, de geboorte van Johannes, geboorte van Jezus volgens Lucas. Alle genoemde datums zijn nieuw. Ze stemmen met de traditionele gegevens noch met de Evangeliën overeen. Geen enkele datum is compatibel met het onderzoek van Rudolf Steiner, zelfs op afstand niet. Integendeel, over de hele lijn wordt Rudolf Steiner uitdrukkelijke tegengesproken. Deze heeft bepaald dat 3-4-33 de sterfdag van Christus was. Hij heeft net zo duidelijk en ontegensprekelijk de duur van het leven van Christus Jezus op 33¼, respectievelijk 33 jaar geraamd. Hij heeft dus impliciet de kerstdag van het jaar 2 v.Chr. (volgens de huidige jaartelling) als de juiste geboortedag van de jonge Jezus voor geesteswetenschappen van alle tijden bevestigd.

Christus Jezus is dus in het jaar 2 v.Chr. geboren De "nieuwe chronologen" dienen deze datum, om nog "meer in overeenstemming te komen met Rudolf Steiner", zonder afgunst te erkennen. Hun "nieuwe basis" is derhalve onbruikbaar, omdat alle gebeurtenissen die zij in het jaar nul tijd menen te zien, pas na de eigenlijke geboorte van de jonger Jezus hebben plaatsgevonden. De oudere Jezus kan toch niet na de jongere geboren zijn. Herodes kan niet meer hebben geleefd, toen op 24 juni van 2 v.Chr. Johannes werd geboren. Iedereen weet dat Herodes al dood moet zijn geweest toen op 24/25 december 2 v.Chr. de jongere Jezus werd geboren. Volgens de gegevens van de "nieuwe chronologen" leefde hij echter nog.

Deze tegenstrijdigheden moeten de "nieuwe chronologen” erkennen. Helaas is dit niet te verwachten. Daarom moet worden voortgegaan, op Rudolf Steiners basis die samenvalt met de historische werkelijkheid, om een consistente chronologie als de betere oplossing te presenteren.

Een historisch overzicht, dat zich alleen beperkt tot de traditionele "documenten", zal dus niet in staat zijn om het bovenzinnelijke agens van de geschiedenis in de historische werkelijkheid te ontdekken. Dat kunnen ook de "nieuw chronologen" niet, omdat ze de Bijbel, Flavius Josephus noch Rudolf Steiner goed gelezen hebben. Rudolf Steiner op dit punt dit te begrijpen is voor "nieuwe chronologen" bijzonder moeilijk, omdat hij aan een goed ontwikkeld onderscheidingsvermogen appelleert. Wanneer hij willens en wetens zijn datums in relatie tot de oudere Jezus verbergt, dan betekent dat niet dat zijn informatie over de jongere Jezus ook fout is. Die is van onbetwistbare duidelijkheid.

Ook wat hij, zonder de gegevens over de oudere Jezus te noemen, zei, is duidelijk genoeg om in te zien dat alles wat hij zegt zonder tegenspraak is. Via hem hebben we geleerd wat de diepere betekenis van de generatiereeks die de individualiteit van Zarathoestra in het lichaam van Jezus ouderen als basis voor zijn missie kon dienen. Na drie keer veertien generaties was hij de twee en veertigste. Hij behoort nog tot deze generatiereeks van de "Orde van Melchizedek," die hij tot het hoogtepunt moest leiden voordat hij die "Meester Jezus" kon worden, die vervolgens het lichaam van de jonge Jezus tot de “Tempel van God" heeft omgevormd. [Dit wordt zoals reed geegd  pas uitgewerkt in de nog niet vertaalde paragraf 8.1 "De opwekking van de jongeling van Nain" van hoofdstuk 8 "Goethe en andere incarnaties van de tijdenwending"]

Pas deze kennis, die we te danken hebben aan Rudolf Steiner, stelt ons in staat om te begrijpen waarom er twee Jezussen werden geboren, en waarom de oudere een hele periode van zeven jaar (in het Oosten is het zes jaar) ouder moest zijn dan de jongere. Wie het door ontwikkeling bepaalde leeftijdsverschil tussen de twee Jezussen tot een jaar terugsnoeit, heeft de betekenis van dit leeftijdsverschil niet ontdekt. Hij ziet niet in waarom een mens die dan, wanneer een jonger iemand pas twaalf jaar oud is, al een achttienjarige meester moet zijn, nu eenmaal zes jaar eerder geboren moest worden.

Een ander voorbeeld: Wie de bovenzinnelijke redenen voor de paarsgewijze uitzending van de apostelen niet begrepen heeft, kan natuurlijk deze periode makkelijk tot nul reduceren. Wie echter Rudolf Steiners aanwijzingen voor de uitbreiding van de geschiedenis in de gebeurtenissen erbij betrekt, weet dat Christus niet zonder die periode in Bethanië zijn missie had kunnen vervullen. Het was niet Zijn bedoeling om de mensheid enkel een nieuwe godsdienst te brengen. Hij kwam naar de aarde om deze als de verblijfplaats van een nieuwe mens geschikt te maken en deze nieuwe mens - als scheppende God - eerst te doen ontstaan. Wat onder deze nieuwe scheppingsdaad te verstaan is, zegt Rudolf Steiner in de zevende voordracht over het Matteüs-evangelie (zie de noot aan het begin van dit hoofdstuk als inleiding op het volgende citaat):

“Een dergelijke inwijding, waarbij de mens geheel onvrij is en geheel aangewezen is op het wegleiden van de demonen door helpers van de hiërofant, moest geleidelijk plaats maken voor een ander soort inwijding, waarbij de mens met zichzelf in het reine kan komen en degene, die de inwijding leidt en hem de wegen daartoe wijst, slechts zegt: dit en dat moet gedaan worden – en waarbij de mens langzamerhand zijn weg dan kan vinden.

Op deze weg is de mens tegenwoordig nog niet ver gevorderd. Toch zal het geleidelijk aan in de mensheid tot een zelfstandige vaardigheid worden, dat de mens zonder hulp zowel in de macrokosmos kan uittreden alsook in de microkosmos onderduiken en als een vrij wezen de beide kanten van de inwijding kan beleven. Opdat dit kan gaan geschieden, heeft het Christusgebeuren plaatsgevonden.

Het Christusgebeuren vormt voor de mens het uitgangspunt om als vrij wezen in het stoffelijk en etherlichaam onder te duiken, alsook in de macrokosmos, de grote wereld, zijn weg te vinden. Eenmaal moest op de meest omvattende manier door een wezen van de hoogste orde, zoals Christus Jezus was, het in-zich-verzinken in het stoffelijke, maar ook het zich bewegen en verwijden in de macrokosmos worden vóórgedaan. Dit is nu eigenlijk in feite het Christusgebeuren, nl. dat dit omvattend wezen van Christus het als het ware de mensheid ‘voordeed’, wat in verloop van het verder rijpen der aardeontwikkeling door een voldoende aantal mensen kan worden bereikt. Daartoe was het nodig dat dit eenmaal gebeurde. Wat is er dus geschied door het Christusgebeuren?

Aan de ene kant moest het Christuswezen zelf neerdalen in een stoffelijk en etherlichaam. Doordat het stoffelijk en etherlichaam van een mens zo geheiligd kon worden, dat het Christuswezen daarin binnenging – hetgeen slechts eenmaal gebeurd is – is in de mensheid de impuls binnengekomen, waardoor iedere mens, die dat wenst, op vrije wijze dit verzinken in het stoffelijk en etherlichaam kan beleven. Het Christuswezen moest op aarde neerdalen om datgene te volbrengen, wat nog nooit volbracht, geschied was. Want in de oude mysteriën was door de medewerking van de helpers heel wat anders bewerkt. De mens kon in de vroegere mysteriën onderduiken in de geheimen van de kosmos, maar slechts zo, dat hij niet onderwijl in zijn stoffelijk lichaam bleef. Hij kon wel kennis nemen van de geheimen van het stoffelijk lichaam; hij moest om zo te zeggen geheel vrij van zijn stoffelijk lichaam zijn. Als hij dan terugkeerde, kon hij zich zijn belevenissen in de geestelijke sferen wel herinneren, maar hij kon ze niet overdragen op zijn fysieke lichaam.

Dit moest nu radicaal anders worden door het Christusgebeuren en dat werd het ook; daarvóór was er eenvoudig niet een stoffelijk en etherlichaam dat het ooit beleefd had dat het Ik er in de volle menselijke innerlijkheid volkomen in kon doordringen. Dat geschiedde voor het eerst bij het Christusgebeuren. Voordien was het zo dat werkelijk niemand met zijn Ik tot in het stoffelijk en etherlichaam kon doordingen.

Vandaar ging ook de andere invloed uit, namelijk  dat een wezen, hoe hoog verheven ook boven de mens, zich toch met de menselijke natuur had verenigd en zich zonder vreemde hulp had uitgebreid in de macrokosmos door de kracht van het eigen Ik. Dit was slechts voor de Christus mogelijk en ook alleen daardoor kon de mens zich nu de vaardigheid verwerven om zich in vrijheid langzamerhand steeds meer in de kosmos uit te breiden. Dit zijn de grote principes die ons op deze wijze gelijkluidend in de beide Evangeliën – Lucas and Matteüs – voor ogen komen.”

Zonder de periode van de paarsgewijze uitzending van de apostelen, waarin deze – geïnspireerd door het Ik van Johannes – door het land trokken en zo machtig predikten dat duizenden naar hen toe stroomden, zou Christus niet in staat zijn geweest om in de van de wereld afgeschermde eenzaamheid van Bethanië zijn scheppingsdaad te volbrengen.

In de mens zou geen nieuw lichaamsdeel ingebouwd zijn.

Maar ook Lazarus had zonder de nodige voorbereidingstijd niet opgewekt kunnen worden. Dan zou er Apocalyps noch Johannes-Evangelie zijn. Maria Magdalena had de opgestane Christus niet kunnen schouwen, indien Christus haar in Bethanië niet tot dat schouwen had opgeleid. Zonder haar inwijding door Christus - in het huis van haar zuster Martha en broeder Lazarus – had ze niet tot instrument voor de Keltische volksgeest en de hoedster van het esoterische christendom kunnen worden.

Boven alles moest de opgewekte Jongeling van Nain worden voorbereid op zijn missie als de opvolger van de toekomstige Lazarus-Johannes. Christus heeft in de Jongeling van Nain de Meester Jezus opgewekt om hem in staat te stellen, in een latere missie, “de ware samenhang van alle religies te brengen" en in hem de bovenzinnelijke organen te ontwikkelen, waarmee hij sindsdien de verbinding tussen de aarde en de geestelijke wereld kan handhaven om "het christendom meer en meer te doordringen met de leer van karma en reïncarnatie, wanneer de tijd daarvoor rijp zal zijn.”

Over deze woorden van Rudolf Steiner komen we nog te spreken. Hier moest alleen worden aangetoond dat de periode van de uitzending voor Christus redelijk belastend geweest moet zijn, zodat het op een afleiding van de creatieve activiteit neerkomt, indien men deze periode uit het Evangelie schrapt. Voor de ontwikkeling van mens tot Zoon des mensen had Christus anderhalf half jaar nodig. Iedereen die gelooft dat hij, zonder afbreuk te doen aan het christendom – de periode van de uitzending, die identiek is aan de tijd in Bethanië, kan wegmanipuleren, heeft het teken niet erkend dat de markante Marcus aan het eind van zijn Evangelie boven de “Zoon des Mensen” heeft gesteld. Pas na Bethanië was deze Mensenzoon zo ver ontwikkeld dat de kosmische Christus, zijn Schepper, hem in zijn zelfstandigheid kon ontslaan. Wie de tijd van Bethanië als overbodig beschouwt, kan deze zaak nooit recht doen. Het is verkeerd om te zeggen dat een jaar meer of minder er niet toe doet, want Rudolf Steiner spreekt altijd van drieëndertig jaar, maar zijn voorbeelden toonden aan dat tweeëndertig reeds genoeg zouden zijn. Ook de drie jaren van het leven van Christus zijn nauwkeurig geteld. Twee jaar is niet genoeg. Ook "drie jaar" tussen aanhalingstekens zijn niet voldoende, als deze "jaren" slechts embryonale perioden zijn.

Net zoals Rudolf Steiner de datum van de kruisiging tot op de dag precies in de overgeleverde geschiedenis vastgesteld heeft, moeten we met onze middelen zo veel gegevens vinden om aan te tonen dat Rudolf Steiners onderzoek noch de Evangeliën elkaar tegenspreken. Deze datums zijn niet – zoals men pleegt te beweren - niet historisch integreerbaar, integendeel, de juiste datums zijn zonder tegenspraak in deze context te plaatsen.

Hoe maakt men duidelijk dat Christus niet alleen een nieuwe religie predikt, maar de mens en de hele kosmos omgevormd heeft, wanneer men de drie jaar zodanig verkort dat voor de periode van de uitzending minder dan drie weken overblijft? De doop in de Jordaan kan niet net zo goed op 6 januari 30 als op 6 januari van het jaar 31 worden ingesteld.

Tolerantie bestaat in het niet ongecontroleerd verwerpen van de resultaten van andere onderzoekers. Wie bijvoorbeeld weet waarom de som van de hoeken in een driehoek 180° is, is niet intolerant wanneer hij de bewering dat de som 200° is, resoluut afwijst. Twee verschillende evangeliënchronologieën kunnen weliswaar beide fout zijn, maar nooit beide juist. Waar het om gaat is de juiste – de enig juiste chronologie – te vinden en derhalve vooral om te beginnen een consistente chronologie voor te stellen. Wie deze taak op zich neemt, zal inzien dat hij geen "nieuwe chronologie" hoeft voor te stellen, omdat Rudolf Steiners chronologie juist is. Wie hem tegen "nieuwe chronologen" verdedigt, pakt niets op wat ver van hem afstaat. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten